Vers in de Etalage
Door Charlotte van den BroeckVoor Watteau.
Van alles, bewaar ik
ananas op halfzware siroop
in mijn conservenblikkenhoofd,
een museum met te dure toegangskaartjes,
aan de muren hangt duizend keer Gilles.
Het zwarte sap lekt,
de olie druipt van zijn doek
melancholisch turen
en ik, die plamuur
aan een vrijmetselaarsgezicht.
Van alles, bewaar ik
kinderfeesten en een ketchupmond,
mijn eerste liefje op sterk water
(hij had mij een springtouw gekocht)
en later, al die bucolische taferelen,
dat belachelijke sensueel strelen.
Het zwarte sap lekt:
dit is de gal van vergeten
en ik, die probeer
te denken aan ochtendrituelen.
Van alles, bewaar ik
haarscherp, vlijmen, lemmeten,
scheldwoorden, potje-breken-valsspelen.
Wij, niet meer dan een schakering
in wat donkerblauw.
en ik, die wou dat
ik kon konfijten,
wij, met suiker bij,
dat moet toch heerlijk zijn.
Olifant (IV)
Met scherpe ademstoten
kras je mijn wangen open
plooi je mijn handen tot
origami-olifanten.
Elke vinger op je vel
zijn oorlogstrombones
elke vinger op je vel
zijn trommelslagen
Olifantenpoten kennen
geen genade,
zij walsen vastberaden
over de verbrande aarde.
Bijna in fanfare,
onze olifantensnuiten
bijna meewarig
ons onderhuids fluisteren.
Dat wij de koning
van de jungle zijn,
log en traag
met voetstappen,
net zware koffers.
Hier klaart de dag,
hier kraait geen haan naar,
hier leg ik mijn
ivoren pantser neer.
Vissen
Verzuim me niet, ik word daar bedlegerig van
een hoopje nalatigheid onder nieuwe lakens
en toch lijken de lakens beslapen terwijl ik
hier al nachten niet kan aarden
voorbij de kastanjes rusten onze benen
dit zwemmen leek wel eeuwig.
Twee vissen zonder taal, in een water
met enkel zuurstofbellen als proviand
in kieuwen opgeslagen
van toen we nog menselijk waren.
Spierwit,
onze benen voorbij de kastanjes,
waar ze als opblaasbootjes aflaten
dit zwemmen leek wel eeuwig.
Verroer je niet, de nachtreiger
zweeft boven dit water, zijn snavel
priemt als de zon door dit water
wij, wij voelen nauwelijks warmte,
wij, wij kennen geen bloed door geen aders,
de nachtreiger zweeft boven dit water
hoe lang nog, hoe ver nog
dit zwemmen leek wel eeuwig.
Lammetje
Wij zijn een lammetje
met vanillesmaak,
dat vergeefs staat te smelten op communiefeesten
de rode stroop loopt van achter onze oren door
naar beneden,
hak ons hoofd, hak ons
helemaal
wij zijn om op te eten.
Van al mijn tijdverdrijf
was jij het meeste
meest gegeten, meest gegeerde, meest vertederd
stukje vlees
waarom smelten wij
waarom worden wij
geen slaaplied.
Je zei me dat
de vloer niet huilt
op wollen voeten
dus wij zijn vast
geen wolven
vannacht.
Eksjö
Met takken in je ogen kwam je aangelopen
en je bouwde ons dat nest
en dat nest in een hoge lijsterbes
waar geen wind ons omver kon stoten
en geen postbode ons tegen de wand
van een brievenbus klutste.
Wij zijn een lekker omelet
van dagoude scharrels
en oerkreten
in dit nest ben jij mijn schelm,
een wederhelft en wederzijds bedwelmd
stelen wij hier de cijfers van de klokken
en de klokken van de muren tot
het gewoon cirkels zijn,
die ons van niets
beroven.
Lees meer uit de categorie Poëzie
Vers in de Etalage
Door Katelijne BrouwerFennek Met welbehagen sloop hij rond, slinks op de kussens van zijn voeten, want hij was wakker, de anderen niet. Verse eendagskuikens rook hij, hun buik nog vol eierstruif, de veertjes nat. De woestijnvos ging naar het eerste kuiken, beet de kop eraf, hapte, kauwde, smakte en zag hoe hij draden trok van de snoertjes […]