Grijpautomaat
Door Marijn Sikken | beeld: Fabian SapthuVoor de voordeur bleef ik staan. Vroeger zou ik de achterdeur nemen, maar dat leek me ongepast. Er was al de kwestie van de tijd. Vanaf drie, had hij gezegd. Maar alleen intimi kwamen bijtijds: familie en mensen die er écht bij hoorden. Omdat ik niet zeker wist wat mijn rol was, zorgde ik ervoor dat ik ruim na vieren aankwam.
Er stond muziek op, ik belde nog een keer.
Toen de jarige sms’te met de uitnodiging had ik geantwoord dat mijn cadeau nog onderweg was, wat niet helemaal waar was, want ik wist nog niet wat ik hem wilde geven. Het moest iets bijzonders zijn, iets wat zou zeggen: ik ben blij dat je weer in mijn leven bent. Maar ik wist niet wat voor cadeau dat zou kunnen zeggen. Ik dacht in ieder geval dat het, zolang ik erover nadacht, toch een beetje leek alsof het cadeau al onderweg was.
Waarop de jarige zei: ‘Ik hoef geen cadeau.’
Waarop ik zei: ‘Je krijgt er toch een.’
Eindelijk deed hij open.
De jarige keek eerst naar mijn jurk en toen naar mij. Toen er verder niets kwam, duwde ik een fles wijn in zijn handen. ‘Gefeliciteerd.’
‘Je had best mogen omlopen, hoor.’ Hoewel het feest buiten was, leidde hij me eerst naar de huiskamer – de gang was te smal om het bezoek er al hun spullen te laten leggen.
Ik legde mijn vest en tas over de dichtstbijzijnde stoel en bekeek de kamer. Nu pas begreep ik wat men bedoelde met ‘schitteren in afwezigheid’. Nog geen stofje had ze achtergelaten, maar dat benadrukte alleen maar méér dat ze er eens was geweest. ‘Kaal hier,’ zei ik.
‘Ja.’ De jarige wees op de bank. ‘Ze heeft zelfs de kussens meegenomen. Ik wilde helemaal geen kussens, maar zonder ziet het er niet uit, dat zie ik inmiddels ook wel.’
‘Nee.’ Ik had de kussens nooit gezien, wist niet welke structuur ze hadden of welke kleur, maar ik keek naar de troosteloze bruine bank en begreep precies wat hij bedoelde.
Naast me stond de jarige. Ik wilde hem aanraken, gewoon even met mijn vingers over wang of schouders aaien. In plaats daarvan keek ik door het raam naar buiten. In de tuin stond een tafel van wit plastic, daaromheen zat visite. Het was een borrel, wat betekende dat er geen taart was.
‘Kom.’ De jarige draaide zich om en liep naar de deur. ‘Dan stel ik je voor.’
Ik gaf iedereen een hand. De mensen die al zaten bleven zitten, dus boog ik een stukje naar voren. Ik was niet te beroerd om bij de mannen iets dieper te buigen dan bij de vrouwen.
‘Gefeliciteerd,’ zei ik steeds. ‘Eefje.’ En dan zei degene die ik de hand schudde zijn of haar naam en ‘gefeliciteerd’ terug. Toen ik iedereen had gehad, ging ik weer recht staan. Mijn borsten moesten hun gewicht opnieuw verdelen in de jurk.
‘Hier is nog plek.’ De jarige stond achter een vrije stoel, met zijn vingers trommelde hij op de leuning. Naast de stoel, aan het hoofd, zat de vrouw die alleen maar zijn moeder kon zijn. Ik ging zitten.
‘Bier?’ vroeg de jarige.
‘Wijn,’ zei ik.
Hij knikte en liep weg. Er was niet versierd.
De moeder van de jarige had ronde wangen. Het lag voor de hand om een gesprek met haar aan te knopen, maar ik wist niet hoe ik moest beginnen. Dit was geen jurk voor moeders, of gesprekken daarmee.
‘Waar ken jij mijn zoon van?’ vroeg zij.
Dat was helemaal geen gekke vraag. Ruim drie jaar had ik de jarige niet of nauwelijks gesproken, toen raakte hij weer vrijgezel en boem, ik zat hier, op zijn verjaardag. Voor de moeder van de jarige was ik onverklaarbaar aanwezig. Daarbij droeg ik die jurk.
‘Ik ken hem van hier,’ antwoordde ik dus.
‘O?’ Ze veerde op. ‘Jij bent ook van hier? Waar woon je precies?’
‘Ik woon hier niet meer,’ zei ik en ik legde uit waar ik had gewoond en hoe lang ik daar had gewoond.
De moeder van de jarige knikte.
Ik dacht: zo meteen gaat ze vragen waar ik nu woon, dan wordt het gecompliceerd.
De stad waar ik nu woonde lag dichtbij genoeg om in geval van nood snel weer bij familie in het dorp te kunnen komen, maar was weer te ver van het dorp vandaan om ‘zomaar’ even langs te hoppen.
Maar als ik de moeder van de jarige zou vertellen waar ik tegenwoordig woonde, zou zij dat ook bedenken, dat ik niet zomaar even langskwam, maar speciaal voor de jarige terug naar het dorp was gekomen – dat ik had gereisd, al was het maar een uurtje. Dan zou ze gaan nadenken over posities.
Nadenken over posities, dat hadden de moeder van de jarige en ik alvast gemeen.
We glimlachten naar onze glazen.
Natuurlijk vroeg de moeder van de jarige zich nu dingen af, dingen over verliefd zijn; verliefd worden; over nieuwe mogelijkheden. Allemaal vragen die te onbeleefd waren om rechtstreeks te stellen, dat zou ze voor later bewaren, voor haar zoon zelf.
Ik kon de moeder van de jarige vertellen over hoe verschrikkelijk verliefd haar zoon en ik geweest waren, daar had ik geen woord mee gelogen. Maar haar zoon was het eerder dan ik, ik ontdekte mijn gevoelens voor hem toen hij al lang en breed gelukkig leek met zijn vriendin – de vriendin die inmiddels weg was. Halverwege het gemis ontmoette ik een man in een stad die ver genoeg van hier lag om het wachten te kunnen loslaten. Ik investeerde in die man en in die stad, kocht een huis en een hond en even later zat ik hier.
Ik pakte een hand borrelnootjes, ze smaakten naar Euroshopper.
‘Kende jij haar ook?’
‘Een beetje,’ zei ik. De moeder van de jarige trok haar wenkbrauwen op. ‘Ik heb haar één keer ontmoet. We waren niet echt elkaars type, denk ik.’
Ze knikte. Het zag er tevreden uit.
Even dacht ik aan die ontmoeting, die gewoon in dit huis had plaatsgevonden, vlak voor de kussens op de bank zouden arriveren en lang voor ze weer zouden verdwijnen. Hier had de vriendin een ijskoude hand naar me uitgestoken en met de ander, door deze op zíjn been te leggen, haar territorium afgebakend. Ik had vriendelijk naar haar gelachen en geweten dat ik hem, zolang hij met haar was, niet meer zou zien. Ze was het soort vrouw waar geen enkele jurk tegenop had gekund.
Mijn wijnglas was bijna leeg.
De moeder van de jarige boog een stukje naar mij toe. Ze had wat donkere haartjes op haar bovenlip. ‘Mijn zoon,’ begon ze.
‘Wat is er met mij?’ Ineens stond de jarige naast ons. ‘Jullie zitten toch niet te roddelen, hè?’
De moeder trok een mondje. ‘Stel je niet aan, jongen. Schenk je bezoek bij.’
Ik hield mijn glas omhoog, de jarige droop ermee af.
De moeder kuchte. ‘Mijn zoon had zich nooit met haar moeten inlaten. Ze was een parasiet.’
‘Een parasiet?’
‘Kijk nou naar hem-,’ ze gaf een kort knikje naar achteren, waar de jarige stond met mijn glas en zijn beste vriend, één van de weinige gasten die ik ook kende. Ik had hem niet zien binnenkomen. ‘Ze heeft hem helemaal leeggezogen.’
De jarige zag er inderdaad nogal uitgeblust uit. Naast me nam de moeder van de jarige een slok wijn. Ook haar glas was leeg nu. Samen wachtten we op de jarige en op de fles.
De kleine tuin raakte vol. Ik had mijn stoel geboden aan een familielid dat de moeder van de jarige wilde spreken. Ze knipoogde toen ik opstond, alsof we een geheim deelden. Nu leunde ik tegen de zijkant van het huis en rookte een sigaret.
De beste vriend van de jarige was naast me komen staan. ‘Delen?’ Ik bood hem mijn sigaret.
‘Ik hoorde dat je samenwoont.’ Hij inhaleerde diep.
‘Dat heb je goed gehoord,’ zei ik. Ik dacht even aan de man in de stad, die me vertrouwde, die zeker was van ons samenzijn en vanavond op me wachtte met de hond. ‘En jij?’
‘Ik woon niet samen.’
‘Oké.’
Het bleef een heel glas stil. Aan tafel werd er gezongen voor de jarige.
‘Ik dacht altijd dat jij het zou worden,’ zei de beste vriend na Lang zal hij leven.
‘Hoe bedoel je?’
We keken hoe de jarige een plat cadeau uitpakte: een T-shirt van Daft Punk. De jarige trok zijn donkere T-shirt uit en deed dat van Daft Punk aan – ik probeerde niet naar zijn lichaam te kijken, mager en wit, met een donker hazenpaadje dat vanaf zijn navel naar beneden liep, ik probeerde niet te luisteren naar wat zijn beste vriend zei: ‘Toen hij haar net leerde kennen, twijfelde hij. Hij wist niet zeker of hij de juiste keuze maakte. Of hij de juiste vrouw koos.’
De beste vriend van de jarige keek me aan. Ik moest ontzettend nodig plassen.
‘Je had het alleen maar hoeven zeggen.’
De jarige hief zijn biertje naar ons. Met lege handen zwaaiden we terug.
‘Ik ben geen parasiet,’ zei ik.
De beste vriend van de jarige knikte. Hij keek naar mijn glas op de grond, er lag as in en omheen. ‘Sinds wanneer drink jij wijn?’
Op de wc – ik had stiekem gelachen om de Garfield-verjaardagskalender en daarna even zo stiekem mijn eigen verjaardag erbij gezet – dacht ik erover na. Had ik destijds iets gemist, een kans over het hoofd gezien? En was dit het dan, deze verjaardag, een nieuwe kans?
Altijd als ik aan ons als stel dacht, als mogelijkheid, dan zag ik de grijpautomaten van de kermis voor me: die logge toestellen met horloges en knuffels uit bekende Disneyfilms en tangen die te slap waren voor de prijzen die ze omhoog moesten tillen, waardoor je zo’n prijs altijd, ook als je hem bijna binnen had, weer uit hun vingers zag glippen. Je greep altijd mis. Misschien waren wij ook zo; te slap om elkaar vast te houden. Als we steeds misgrepen, zei dat dan niet genoeg?
Iemand rommelde aan de deur. ‘O, sorry.’
‘Bijna klaar.’ Ik trok door en waste vlug mijn handen.
‘Hé.’ De jarige legde een hand tegen mijn wang. ‘Je bent rood. Gaat het wel?’
De hand was warm, mijn wang ook. Ik zei: ‘Toppie.’
Hij lachte en liet los. ‘Je bent nog steeds raar.’
Voor ik ‘nee, dan jij’ kon zeggen, had de jarige de deur al achter zich dichtgetrokken. Ik hoorde hem plassen en overwoog het, gewoon te wachten, hier in de gang tegen de muur, tot hij klaar was. In de stad werd er op me gewacht. Ik was gelukkig in de stad, met de man, het huis en de hond, had daar hard voor gewerkt. Moest ik dat allemaal opgeven voor een Disneyknuffel uit een grijpautomaat?
De jarige trok door. Het was nu of nooit.
In de trein dacht ik aan de moeder van de jarige. Er had een vraag gescholen in haar ‘tot ziens’. Later, wanneer iedereen weg was, of misschien morgen, wanneer ze haar zoon zou bellen om te vragen of het nog gezellig was en hoe laat het was geworden, zou de moeder van de jarige vragen naar mij. Of misschien zou ze enkel, heel nonchalant, iets zeggen als: ‘Dat was een leuk meisje, die Eva.’
‘Eefje.’ De jarige, die nu niet meer jarig was, zou dat beamen. Hij zou diep zuchten, omdat hij wist wat er ging komen.
Voorzichtig zou de moeder vragen of ik nog vrij ben. Ja, het woord ‘vrij’ zou ze beslist gebruiken.
‘Nee, ma,’ zou Sven zeggen. ‘Ze woont samen in de stad.’
‘O.’ De moeder van Sven zou verbaasd zijn, ik had immers niets gezegd over samenwonen of een vriend. ‘Wat jammer.’
‘Ja,’ zou Sven antwoorden. ‘Jammer.’
Over de auteur
Marijn Sikken (1990) debuteerde in 2017 met de roman Probeer om te keren (Cossee), ze werkt aan een tweede. In 2021 won zij de erotisch verhalenwedstrijd Het Rode Oor. Haar verhalen en gedichten verschenen onder meer in Tirade, Hollands Maandblad, De Revisor en De Optimist, waar zij jarenlang in de redactie zat.
Over de illustrator
Fabian Sapthu is een creative consultant/director die naast conceptontwikkeling zich bezighoudt met de sociale relevantie en impact van merkcommunicatie.
Lees meer van Marijn Sikken
De tragikomische poëzie van Else Kemps
Door Marijn SikkenEen interview met Else Kemps, 21 jaar en nu al een poëzietalent waar niemand omheen kan, is een goede reden om weer eens in een trein te stappen. We spreken af in Stella by Starlight, een huiskamercafé in hartje Arnhem waar veel van haar opleidingsgenoten hun middagen doorbrengen. Ook Else, inmiddels vierdejaarsstudent aan Artez Creative […]
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Klaartje
Door Eva GabrielaHet korte verhaal ‘Klaartje’ van Eva Gabriela is misschien wel even griezelig als troostrijk. Sandra’s moeder is overleden en ligt in haar kist, maar zoals altijd is Klaartje er om Sandra voorlopig te vergezellen. Voorlopig? De mooie collage is van Pim van Huisseling.