Buitenlandse Zaken
Door Wieke van der Linden | beeld: Romy ClaessenIk ben hier vaker geweest. Nadia heeft het gezegd en ik geloof haar. Er zijn tegels zoals in het zwembad. En een hek. IJzeren wagentjes waar de spullen in moeten. Daarnaast zit een witte waakhond. Ik pak mijn schrift. ‘Koop appels en melk’, staat er. Het hek duwt in mijn buik als ik er doorheen loop en de hond gromt, maar ik ben niet bang vandaag. Het is wel koud hier. En druk. Tussen alle mensen met wagentjes lopen dokters. Ze hebben blauwe jasjes aan en naambordjes. Ze zijn bezig met hoge stapels dozen. ‘Je weet toch!’, zegt een dokter met een blauwe hoofddoek. Ze heeft een map met papieren in haar hand en een vreemde tang. De andere dokter lacht. Ze zijn nog jong. Waar ik was, waren de dokters ouder.
‘Keukenpapier, vochtvangers 2 + 1, tweevakmaaltijden’. Toen we oefenden, waren al die woorden er niet. En er was geen muziek. Maar ik zie al waar de appels zijn. Ik pak er een. Hij ruikt zoet, proeft fris en een beetje stroef.
‘Hee!’
Een jongetje met zwarte krullen kijkt me aan.
‘Dat mag niet!’
Snel leg ik de appel terug. Het jongetje wijst naar een grijze buis en loopt weg. Het zijn opgerolde plastic zakjes. Ik probeer er eentje af te halen, maar het lukt niet. Ik ben vergeten een wagentje mee te nemen. Ik pak mijn appel weer en stop hem in mijn zak. Ik loop verder langs rechte wegen met spullen die bij elkaar horen. Theezakjes bij koffie. Cola bij chips. Melk hoort bij karnemelk en yoghurt.
Hij heeft me nog vast terwijl we lopen. Naast hem loopt een andere man in zwarte kleren met een gouden V er op. Hij houdt een deur open. Een klapdeur, zoals bij ons bij de keuken. Achter de klapdeur is een kamer met tegels aan de muur en een groene tafel.
‘Half volle melk, ander half liter.’ Het klinkt raar. Ik stop het pak in mijn tas en ga naar de lopende band. Daar moet je de spullen opleggen en dan betalen en dan worden ze van jou. ‘Sometimes sometimes everything is wrong’, zingt een man. Heb ik deze muziek eerder gehoord? ‘And the day is long.’ Ik weet wat het betekent. Ik kijk naar de rijen met mensen. De hond zit nog op dezelfde plek, aan de andere kant van het hek. Hij kijkt naar me.
Illustratie: Romy Claessen
Er tikt iemand op mijn rug. Ik maak een vreemd geluid van schrik.
‘Meneer? Komt u even mee?’
Een dokter komt naast me staan. Op zijn naambordje staat ‘Jeroen Beek’.
Bij een vraag mag je ook nee zeggen. Het is niet makkelijk, maar ik probeer rustig te ademen en zeg: ‘Nee, bedankt, Jeroen Beek.’
‘Komt u toch maar even mee, meneer.’
Jeroen Beek duwt tegen mijn rug en pakt mijn elleboog vast.
Hij heeft me nog vast terwijl we lopen. Naast hem loopt een andere man in zwarte kleren met een gouden V er op. Hij houdt een deur open. Een klapdeur, zoals bij ons bij de keuken. Achter de klapdeur is een kamer met tegels aan de muur en een groene tafel.
‘Gaat u zitten’, zegt Jeroen.
‘Wij willen graag even in uw tas kijken. En als u uw zakken ook even wil leegmaken?’
Ik zet mijn tas op tafel en haal de appel uit mijn zak. Hij is bruin op de plek van mijn hap en er zit zand aan. Uit mijn andere zak haal ik mijn potlood en mijn kauwgom. De man met de V haalt alles uit mijn tas. De melk, het schrift en de portemonnee. De melk zet hij voor me op tafel. Jeroen Beek kijkt streng.
‘Een pak melk’, zegt de V-man.
‘Daar begint het mee’, zegt Jeroen.
‘Is hij wel.. eh…’, de V-man wijst met zijn hoofd naar mij.
Ik wil zeggen dat ik hier vaker ben geweest. Iets met vroeger, wil ik zeggen, maar de woorden komen niet. Jeroen Beek kijkt me aan.
‘U begrijpt dat we dit wel moeten melden.’
Melden. Ik heb het vaker gehoord, maar wat het betekent, weet ik niet.
‘Nee, ik begrijp het niet’, zeg ik.
‘Meneer!’ Jeroen kijkt nu boos. Ik wil naar huis.
‘Vroeger…’, mijn stem klinkt een beetje schor, ‘Vroeger was ik minister.’ Ik sta op en pak mijn schrift en mijn appel. ‘Van Buitenlandse Zaken.’ Er komen allerlei woorden bij me naar boven. Jeroen Beek en de V-man blijven verbaasd zitten. Ik loop door de klapdeur terug naar de lopende band. De mensen in de rij gaan zonder dat ik het vraag aan de kant en ik loop langs de hond de winkel uit. Buiten is het warm.
‘Meneer!’
Iemand roept nog iets naar me, maar ik kijk niet meer om. Minister van Buitenlandse Zaken. Ik weet niet of het waar is. En wat buitenlandse zaken zijn. Maar de woorden komen me bekend voor.
Over de auteur
Wieke van der Linden (1975) schrijft verhalen en gedichten. Ze publiceerde in Hollands Maandblad en Slang Magazine en stond begin dit jaar namens Festina Lente op het NK Poetry Slam. In haar gedichten gebruikt ze dagboekfragmenten, zinnen die mensen tegen haar gezegd hebben, berichten uit de krant, tekst op verpakkingen, enzovoort. Ze gooit al die woorden bij elkaar, puzzelt en speelt ermee en hoopt dat wat daaruit voortkomt niet meer alleen over haarzelf gaat, maar ook anderen kan raken. Ze schrijft graag over ontmoetingen tussen vreemden. 'In het echt' vindt ze dat ook inspirerend.
Over de illustrator
Romy Claessen (1991) studeerde in 2013 af aan de Gerrit Rietveld Academie. Ze is zee-oversteker en wachter op regen. In tijden van droogte maakt zij tekeningen en liedjes op haar ukelele.
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Hyperballade
Door Rudie VerbuntElle en het barmeisje hebben elkaar al eens eerder gezien, maar dat weten ze niet meer; op dit moment zijn ze vreemden die elkaar in de spiegel bij de wastafels bekijken. Elle volgt de hand van het barmeisje, kijkt hoe ze het lijntje boven haar wimpers met oogpotlood bijtekent en af en toe met haar […]