Birds
Door Mathijs Bastiaan | beeld: VlerkIk houd van dieren. Ik houd van dieren op borden en in kooien. Een beest naar mijn hart is kwartel uit de oven. Geen vogel in de wilde natuur die beter klinkt, ruikt of smaakt. Vanavond vul ik de kwartels uit mijn oven met kalfsgehakt en truffel. Sara zal watertanden, likkebaarden en halverwege de maaltijd haar ceintuur noodgedwongen een standje losser zetten.
Het is jammer dat ik het plein achter de kerk over moet steken om zo snel mogelijk bij de poelier op de markt te komen. Vanuit mijn woonkamer heb ik goed zicht op het plein en op de redenen waarom ik het liever vermijd. Duizenden duiven schijten en scharrelen er in het rond zonder zich van iemand iets aan te trekken. En dan is er een massa Afrikanen die eigenlijk hetzelfde doet, maar in hun geval is het ook nog eens illegaal. Het ziet er althans behoorlijk illegaal uit, zo’n hele stam op het plein. Bovendien verkopen ze toeristen graan om aan de duiven te voeren, dus de problematiek houdt zichzelf in stand.
Een aantal weken geleden vond op het plein een incident plaats. Vanuit mijn etage kon ik het niet zien, maar ik ving wel voldoende geschreeuw op om te begrijpen dat er iets gaande was. Het klonk als een gebeurtenis die ik bij wilde wonen, dus ik rende snel naar beneden. Eenmaal ter plaatse bleek het tumult voorbij.
‘Precies Hitchcock,’ hoorde ik wat mensen napraten.
‘Inderdaad, precies die ene film met al die vogels. Maar dan echt.’
Later las ik in de krant wat zich had afgespeeld. Een Deens stel wilde de vakantie ook voor hun vijfjarige dochtertje leuk houden, en kocht een lading graan van een immigrant. Het meisje vulde haar schoenen en ondergoed gelijkmatig met graan, en strooide de rest uit over haar hoofd. Zodra ze het plein op huppelde, stortten de duiven zich als één dichte vlek op het kind. Omstanders rapporteerden een gekrijs dat het gulzige geklapwiek van de duiven amper oversteeg. Toen de beesten de aftocht bliezen, bleef het kind achter met verscheurde jurk, benen en gezicht.
Sinds het incident is het officieel verboden om duivenvoer te verkopen op het plein, maar de illegalen trekken zich er weinig van aan. Zij zijn immers toch al illegaal.
Vandaag doen ze geen goede zaken, omdat het in de ochtend heeft geregend. Uit angst voor verdere neerslachtigheid verschansen de toeristen zich in hun hotelkamers. Wellicht een verstandige keus. Wat ze in elk geval bespaard blijft is de nieuwe tactiek van de immigranten, die de schaarse voorbijgangers vandaag bestoken met ongevraagde inlichtingen. Op bordjes hebben ze dingen geschreven over ‘hungry’, ‘food’ en ‘euro’, maar ik begrijp gelukkig geen Engels en kan dus snel voorbijlopen.
De markt is grotendeels overdekt, maar ook hier herinnert klamme lucht aan de regen van vanmorgen. Het is donker onder de kramen, waar warme plassen de geur versterken van pruim, peer en kers. Ik ruik de wulpse wanhoop van het fruit, dat onverkocht dreigt te verrotten in de benauwdheid van de naderende namiddag. Venters oreren getergd dat hun vruchten de beste zijn, en mocht je dat niet geloven, dan zijn het in ieder geval de goedkoopste.
Ook de poelier probeert zijn waar uit alle macht te slijten. In afwisselende dialecten en toonhoogtes herhaalt hij een lofrede op zijn gevogelte, precies zoals de baritons van nabijgelegen kramen loeien ter meerdere eer en glorie van hun worsten en hammen. Als het wat klanten lokt is dat mooi meegenomen, maar het voornaamste doel is uiteraard om de buren te overstemmen. Mijn poelier doet zijn best, maar moet het afleggen tegen de bulderende worstendraaier aan zijn linkerkant.
Ik reken de kwartels af. Sommige marskramers zijn al begonnen met afbouwen. Producten die niet meer verkocht zullen worden, leggen zich bij hun lot neer door massaal tot gisting over te gaan. Alle wegkwijnende overdaad verspreidt zo’n opdringerige geur, dat ik niet door mijn neus adem tot ik de laatste kraam ben gepasseerd. Buiten flikkert een apothekerskruis dat ik nog anderhalf uur heb tot Sara aanbelt. Ik verwacht haar hongerig, aangeschoten en stipt.
In de gaanderij van mijn straat tref ik een kring duivenvoerverkopers aan. Ze spreken een taal, melancholisch en onverstaanbaar. Volgens mij voeren ze geen gesprek, want ze praten allemaal tegelijkertijd. Ik vraag me af of ze elkaar überhaupt verstaan. Het klinkt vreemd; er lijkt wel sprake van een melodie. Dat zal de vreemde taal wel zijn. Maar als ik mijn sleutel in de deur steek en ook een ritme hoor, besef ik: ze zingen een lied. Even kijk ik opzij, naar de volle stemmen uit de magere lichamen. Ik krijg er trek van.
Thuis begeef ik me direct naar de keuken, waar ik voor het overzicht alle ingrediënten uitstal op tafel. Rozemarijn, oregano, peterselie en laurierblaadjes. Pluksla, tomaat, knoflook, boter en olie. Room, tijm, zout, ui, ei. Alles van lokale leveranciers die op minstens drie generaties constante kwaliteit kunnen bogen. Kosten zijn niet gespaard: met dure ingrediënten vergt het immers minder moeite om iets fatsoenlijks te serveren. Dit gerecht heb ik inmiddels zo vaak bereid dat ik de kwartels met één hand kan vullen. Het is de perfecte keuze voor een zesde date, zoals vanavond.
Ik was de groenten en snijd ze in rustieke kubusjes, die ik rijkelijk met pijnboompitten en licht met walnootolie besprenkel. Ik snoei diverse kruidenplantjes en laat de fijngesneden oogst neerdwarrelen op de olie. Op strategische plaatsen verberg ik een takje rozemarijn, en gul knarsend laat ik de pepermolen dansen in mijn handen. Dit zet ik alvast in de oven, waarna de kwartels aan de beurt zijn.
Ik pak juist de vette dijtjes van kwartel één vast om te beginnen met ontbenen, als ik opschrik van een luide knal. Het klinkt als een dreun tegen een raam. Ik laat de kwartel op het snijplankje ploffen en loop met mijn schort nog om naar de huiskamer. Op één van de balkonramen zie ik een veeg. Als ik nader hoor ik een zwak geklapper, en zie ik iets grijs tegen de onderkant van het raam petsen. Ik kijk op het balkon, waar een stuiptrekkend duifje blijkt te liggen.
‘Roekoe,’ hoor ik de vogel ingetogen klagen wanneer ik de balkondeur open. Het is een kleine duif, met dunne pootjes en een strook witte veren om zijn hals, alsof hij een colletje draagt. Een zwart oog vangt mijn blik.
‘Roekoe?’ hoor ik hem smeken. Hij ligt hier de prooi te zijn die hij vroeg of laat toch was geworden, en mag van geluk roekoeën dat er op mijn balkon geen poes rondloopt. Ik besluit me op het lot van de duif te beraden terwijl ik de kwartels voorbereid op de oven. Tot die tijd zingt hij het buiten maar uit.
Ik sta op het punt om de kwartel weer onder handen te nemen als ik de duif drie keer luid hoor koeren. De laatste ‘oe’ klinkt lang door en sterft geleidelijk weg, als een subtiel decrescendo. Kort daarna herhaalt de duif zichzelf, met nog meer pathos dan daarvoor. Als het geen duif was zou ik zeggen dat hij een lied probeert te zingen. Een lied waar sommige vrouwen diepe waarheden in zouden vermoeden, omdat het ze aan het huilen brengt. Binnen de kortste keren zou het downloadbaar zijn als ringtone.
Dat dier moet weg. Met deze geluiden kan ik me niet concentreren op de twee vogels die hier wel welkom zijn. Die arme kwartels hadden allang de oven in gemoeten. Ik loop naar het balkon en constateer dat het beest nog steeds zielig ligt te doen. Ik pak de indringer met beide handen vast en til hem boven de rand van het balkon.
‘Roekoe-roekoe,’ treurt de duif kalm. Een zwart oog maakt contact. Het knippert niet en kijkt niet weg. Ik ga zo loslaten. Zou er achter dat zwarte oog een gedachte zitten? Ik ga nu loslaten. Achter de veertjes op de duivenborst voel ik een hartslag. En heel zachtjes zegt de duif: ‘roekoe’.
Ik heb in de keuken nog een kartonnen doos staan. Als ik wat verfrommelde kranten op de bodem leg kan de duif daar ook best even in zitten. Wat kan mij het ook schelen. Kranten erin, duif erin. Doos naar de huiskamer. Als hij zich maar koest houdt heb ik nergens last van. Ondertussen hervat ik de werkzaamheden in de keuken.
Wanneer ik de kwartels in de oven zet ben ik de duif bijna vergeten. Ik heb hem ook al een poos niet horen koeren. Misschien is hij dood. Ik controleer de doos, maar onmiddellijk fixeert het zwarte oog zich weer op mijn blik.
‘Braaf zo.’ Voorzichtig laat ik een vinger over zijn witte kraagje glijden. Even wendt hij zijn kopje af, maar koeren doet hij pas wanneer de bel door mijn appartement schalt. Sara is weer ontzettend op tijd.
‘Hallo,’ kus, ‘schat,’ omhelst ze me wanneer ik de deur open. Ik herhaal haar begroeting. Ze ruikt naar een specifiek soort drank. Ik probeer vast te stellen wat – waarschijnlijk is het sherry. Dit is ook in overeenstemming met de kleur van de verse vlek op haar jurk.
Aan de eettafel wisselen we meningen en wederwaardigheden uit, zonder vertrouwelijker te worden dan we ons in dit stadium menen te kunnen veroorloven. Sara lijkt echter ijverig op zoek naar bressen in de barrière aan goede manieren die ons na vijf ontmoetingen nog scheidt.
‘Grappig,’ giechelt ze. Hoewel ik in de daaropvolgende stilte niet vraag wat er grappig is, onthult ze toch maar wat ze bedoelt. ‘Het voelt net alsof we elkaar al jaren kennen.’
‘Toch zien we elkaar pas voor de zesde keer,’ antwoord ik. Kennelijk kent Sara mij beter dan ik haar.
‘Hoe bedoel je? Tel je dat?’
‘Ja. En dit is onze zesde date.’
‘Grappig,’ zegt ze weer.
‘Hoezo? Vergis ik me?’ Ik weet zeker dat ik me niet vergis, maar misschien is dit een test. ‘Als je die ene keer meetelt dat ik je hier om de hoek tegenkwam, toen je Roeland uitliet,’
‘Roelie. Roeland is geen naam voor een teefje.’
‘…toen je Roelie uitliet, als je die keer meetelt, dan zien we elkaar voor de zevende keer, haha. Ja, dat is inderdaad grappig.’
‘Ik bedoel dat het grappig is dat je onze dates telt.’
‘Roekoe!’
Sara proest haar wijn uit en kijkt om zich heen. ‘Wat in godsnaam,’ kucht ze, ‘wat is dat?’ De duif moet zelf zijn geschrokken van Sara’s gewelddadige hoest, want hij zet het op een koeren. Zo heeft ze hem snel gevonden. ‘Een duif? Wat moet jij hier nou met een duif?’
‘Hij was tegen het raam gebotst,’ verantwoord ik me. ‘Ik laat hem hier even rusten tot hij weer in orde is. Dan vliegt hij eruit.’
‘Nooit gedacht dat jij zo’n dierenvriend bent,’ lacht Sara. ‘Wel sexy hoor, een zorgzame man.’ Ze hurkt naast de duif en grijpt hem bij de vleugels. ‘Ben jij wel een fijn vogeltje? Zorgt meneertje een beetje goed voor beestje? Ja hè? Ja hè!’ Als de duif wild begint te klapwieken deinst ze terug. ‘Ach zo. Weet je wat, ik ben even naar het toilet.’
Terwijl Sara op de WC zit, controleer ik de doos. Duif is weer kalm. Wat eet zo’n vogel? Dat graan van de immigranten op het plein natuurlijk, maar misschien lust hij ook wel broodkruimels. Ik haal er wat uit de keuken en leg ze in de doos. Vol overgave pikt de duif ze één voor één op. In zijn ogen vermoed ik dankbaarheid.
Sara komt de huiskamer weer binnen met vers geverniste lippen. Aan haar rechterhak plakt een wc-papiertje. Ik besluit haar er niet op te wijzen, en loop naar de keuken om het eten op te dienen. Alles ziet er minstens even perfect uit als de voorgaande keren dat ik het heb bereid. De kwartels zijn tot schitterende schepsels gegaard, en de truffelgeur kroelt zo onbeschaamd door mijn neus dat ik ervan glimlach.
‘Een kunstwerk!’ oordeelt Sara. ‘Even een foto hoor. Ja, wacht, als je het nou even daar neerzet… en dan een beetje naar links… ja, zo. Klik. Heeft bijna geen filter meer nodig!’
Eerst eten we wat van de groenten. Ondertussen lachen we vroegere partners uit, en om de twee zinnen schenkt Sara onze glazen bij. Als we aan de kwartel willen beginnen komt ook de plaag op het plein ter sprake.
‘Kortwieken die handel,’ vat Sara de overwegingen samen die ze al aan het onderwerp heeft besteed. ‘Heb je het niet gehoord van dat Zweedse kind een paar weken geleden? Zoiets vreselijks was anders nooit gebeurd.’ Hard tikken haar tanden tegen het metaal van haar vork. Kauwend wacht ze tot ik iets bevestigends zeg, maar op dat moment klinkt uit de kamer een luid geklap. We staan op en zien de duif in uitzichtloze boogjes tussen de meubels fladderen. Een lamp valt bijna om als zijn vleugels ertegenaan stoten.
‘Zo, dus meneer heeft even gerevalideerd maar is nu weer aan de wandel!’ roept Sara. Volgens haar wijzen de verwoede sprongetjes erop dat de duif prima in staat is om te vliegen, maar hier gedesoriënteerd is door het plafond.
‘Het beste is om hem gewoon los te laten,’ adviseert ze. ‘Hij heeft zich alleen een beetje gestoten. Kom, kom maar hier. Ja, kom maar naar moedertje.’ Voor ik het weet heeft ze de duif weer met beide handen vast.
‘Is het niet beter om nog even te wachten?’ opper ik. ‘Misschien komt hij echt niet verder dan een beetje springen.’
‘Welnee joh, er is niks aan de hand met die vogel! Of wil je hem soms houden?’ Met een knipoog zwalkt ze het balkon op.
‘Wacht nou nog heel even,’ sputter ik tegen. Ik loop ook naar het balkon. Een zwart oog rolt mijn kant op.
‘Ik wacht al een halve maaltijd tot dat beest eens weg kan, en jij al ik weet niet hoeveel langer. Zo’n vogel kan heus wel wat hebben.’ Met haar ring tikt ze een paar keer op mijn raam. ‘Dat is alleen maar glas hoor. Sowieso ben je die vogel niets verschuldigd.’
‘Doe je ook zo als jouw hond ergens tegenaan loopt?’
‘Roelie? Maar wat heeft Roelie hier nou mee te maken?’ Verbaasd rammelt ze de duif door elkaar. ‘Dat is toch iets heel anders, man. Roelie is van mij. Ik heb haar gekocht en afgericht. Bovendien is ze van een intelligent ras dat niet zomaar tegen ramen opbotst.’
‘Wees dan even zoals Roelie, als hij…’
‘Zij.’
‘Als zij zo intelligent is. Kijk, die duif maakt zelfs oogcontact. Je kunt zo zien dat hij nog even rust nodig heeft. Wat kan jou dat schelen? Misschien is hij ook wel van een goed ras.’
‘Wat weet jij nou van ras?’ vraagt Sara met opengesperde ogen. Zelfs de duif kijkt ernaar. Dan begint ze hem weer geestdriftig heen en weer te schudden. ‘Dit is een smoezelig lor van een beest, en zoiets heeft in jouw huiskamer niets te zoeken. Dat hoort daar, op dat plein.’ Hoofdschuddend gebaart Sara naar beneden. ‘Niks voor jou, met je keurige kwartels en je geometrische groenten en je zes dates. En deze vogel, die heeft jou bovendien niet eens nodig.’
Ik wil nog iets zeggen, maar Sara heeft zich al omgedraaid. ‘Ene, tweeje, hupsakeeje!’ giert ze. ‘Ga heen en vermenigvuldig u!’ Met kracht gooit ze duif van het balkon. Ik zie nog hoe hij zijn vleugels uitslaat, een paar keer onbestemd klapwiekt, en dan in een wilde spiraal naar beneden stort. Een halve seconde later volgt een zachte klap.
‘Oeps.’ Sara buigt zich over het balkon. ‘Misschien moeten we even naar beneden.’
Ik haast me door het trappenhuis naar de begane grond. Sloom volgt Sara een paar verdiepingen hoger. Eenmaal buiten zoek ik de plek waar de duif is gevallen, maar er ligt niets op straat. Wel hoor ik geschreeuw. Geschreeuw in een vreemde taal. Immigrantentaal.
Ik zie twee vechtende mannen. Vanmiddag zongen zij hun lied voor mijn deur. Ze vechten om iets. Ze trekken, duwen en trappen. Ze krijsen. De ene man valt op de grond. De ander rent weg. De verfomfaaide duif klemt hij tussen zijn armen. Hij blijft schreeuwen, maar nu hoor ik blijdschap in zijn stem.
‘Wat moet die vent nou met dat dode beest?’ vraagt Sara. Ik had niet gemerkt dat ze al naast me stond. De man is inmiddels aan het eind van de straat. Hij rent nog steeds.
‘Ik denk… dat hij honger heeft.’ Sara trekt een vies gezicht. Dan haalt ze haar schouders op.
‘Anders ik wel!’ roept ze. In de verte verdwijnt de man met de duif uit het zicht.
‘Laten we teruggaan,’ mompel ik dan.
‘Die kwartels zullen inmiddels wel helemaal koud zijn.’
Weer aan tafel kijk ik zwijgend toe hoe Sara haar gevogelte verorbert. Zelf eet ik niet verder. Bij het afscheid zeg ik dat zes wat mij betreft een mooi rond getal is.
‘Toevallig, ik wilde eigenlijk net hetzelfde zeggen,’ besluit Sara. Ik wil nog vragen of ze de groeten aan Roelie doet, maar ze loopt al weg.
Wanneer Sara vertrokken is, verzamel ik het eten van de tafel en uit de keuken. Ik breng het naar beneden en zet het neer in de gaanderij, waar ik niets zeg en niets versta. Het is misschien niet veel, maar de kwartel heb ik tenminste opgewarmd.
Over de auteur
Mathijs is opgegroeid op een rondreizende kermis, waar zijn ouders de Crazy Octopus exploiteerden (één van de populairste attracties). Zijn eerste geld verdiende hij met het frituren van berlinerbollen en het dweilen van attracties van de buren, zoals de Hully Gully en een spookhuis met asbest. Vroeger was de tyrannosaurus rex zijn lievelingsdier, maar tegenwoordig is dit het dwergkonijn of de wandelende tak (in ieder geval niet de octopus). Zijn lievelingseten is patat met frikadel.
Over de illustrator
Vlerk is de alias van Janine Den Hartog.
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Weekwater
Door Maren VandenhendeSommige dingen moet je ondergaan, zoals het koude water aan het begin van een douche, de hard geworden stukjes brood in smeerpasta en de doorsteekweggetjes die naar ochtendurine ruiken. Met mensen is dat ook zo. Ze zeggen dat we enkel voorkomen in paren. Sneetjes kaas die nu eenmaal bij elkaar horen alsof ze één dikke […]