In vertaling: St. John Roberts
Door Meirion Jordan | beeld: Peggy de BruinCultureel/literaire initiatieven zijn niet elkaars concurrent, maar juist elkaars vrienden en collega’s. Daarom wisselen De Optimist en literair tijdschrift Kluger Hans vier keer per jaar een eerder gepubliceerde tekst uit, gekozen door de redactie, om bij de ander nogmaals voor het voetlicht te plaatsen. Onderstaande gedicht, geschreven door Meirion Jordan en vertaald door Raf De Bie, verscheen eerder in Kluger Hans #29.
St. John Roberts, martelaar sinds 10 december 1610
1.
Laat me de pechvogels in Londen
beschouwen – nee laat me de pest
beschouwen, op het punt van uitbreken
dat jaar, de hete straten
fermenteerden de doden met hun kronkelende
korsten, zwellende hopen dood
huilden neer vanaf de kar.
2.
Laat ons de verschillende
vreemdelingen, zwervers,
notoire figuren beschouwen,
aangekomen door reisposten,
wandelingen, laat ons
Spanje en de Lage Landen beschouwen,
jullie geschiedenis van onrust,
jullie geschiedenis van meningen verkondigen,
jullie geschiedenis van meningen niet verkondigen.
Al deze dingen zijn gebalanceerd,
al deze dingen zijn beschouwd,
gewogen, rondgegaan, goedgekeurd en afgestempeld,
al moeten we waarschuwen dat
jullie zelf gezocht kunnen worden
jullie zelf gevonden kunnen worden
op alle manieren die in onze beschaving
ongewenst zijn.
3.
Dan, in de ochtend, elke ochtend
zo noodlottig als de vorige,
steken we kolen aan om ons
te verwarmen, denken over
witte mist die dik over de rivier
klimt, de witte toren, Baynards,
vele andere paleizen. We menen
roetdeeltjes te zijn, uitgestoten
van koorts om neer te strijken
op de witte omhulsels
van de stervenden, op de doden
en op de arme doden.
4.
Wat is het resultaat van al
deze complexiteit, wat is
het einde, het is het vermogen
om in je beenmerg de behoefte
te vinden om op te staan om vier uur,
enkele uren voor vier, om de ridders
het verre einde van een steeg te zien
oversteken tussen houten steunbalken
en te verdwijnen zoals de schaduw
van een lach, om je dan achteloos
te begeven in het huis van ziekte, van grote smet,
van zielenplaag en om die bleke
weerspiegelingen van handen in de jouwe
te nemen en enkel de meest
verwachte woorden uit te spreken –
5.
ondervindend dat ook jij ze
nodig hebt, ondervindend dat ze
tweedracht stoppen binnen in
je vreemde corpus, deze pezen
waarvan vier gekleurde strengen
je doen overhellen naar gal,
vrolijkheid, ochtend, nacht,
opstaan, slapen, bidden, zelfs als
die bleke handen je wegtrekken,
je vingerafdrukken achterlaten
in dat zachte, in dat boterzachte,
dat kneedbare, die was.
6.
Wij zijn gearresteerd, we reizen,
keren terug en worden opnieuw
gearresteerd, verbannen,
zonder papieren, onze papieren
zijn waardeloos, onze papieren
zijn enkel papier, ze zijn enkel
pap, en wij die geheime gedachten
koesteren – lazari, quondam paupere –
wij varen over, wij keren terug,
raken verloren, raken bijna
verloren op de wijde mouw van de
oceaan, op de wijde veeg, nek,
keel, slokdarm die ons hier
scheidt van daar.
7.
Kooplui van de Italiaanse handel,
de Vlaamse, Rijnlandse, de Ambassadeur,
uiteraard zullen zij, uiteraard komen zij,
sturen ze hun dienaars en hun dienaars’
vrouwen om discreet voedsel in dunne
doeken of papieren te wikkelen,
te leveren, te delen, terwijl
zij eraan komen.
8.
Zij zullen zeker naar hier geroeid worden
door stevige, eenlettergrepige
vreemdelingen op de trappen van
het getij, naar Baynards, om
toehoorders te zoeken, met name om
verzoekschriften te maken, om
vrijlatingen te verkrijgen,
en we zullen een knik vol medelijden
te zien krijgen als we uit onze cellen
komen – als we met wat geluk vreemde vogels
hun veren zien gladstrijken
op vers gemaaide grasvelden in de ochtend,
wetende dat ze hier buiten het seizoen zijn,
wetende dat ze hier snel zullen vertrekken.
9.
Wij denken niet terug. We zetten
onze gedachten niet terug naar de
eerste bloeddruppels als seconden in
onze universele klok, we meten niets
anders dan passie. We weten dat we
gereisd hebben, zien dat we vreemdelingen
zijn geworden, zelfs vreemdelingen
voor vreemdelingen, wij zijn zelf
bewoners geworden van Bethlehems
kribben – wij, die onze eigen tongen eruit
rukken, ze vervangen. Die onze ogen eruit
rukken, onze nagels, onze haren met de
zwakke wortels.
10.
Wij denken niet terug; we denken
enkel vooruit, hoewel, in de nacht,
als de slaap ons bezoekt, zien we
de bergen, de donkere natte hellingen
van Mawddwy bedekt onder bossen.
We zien de kerk met zijn graven die
zich openen, de gek bevrijdend,
schildknaap, koster en deugniet,
domweg knipogend alsof dit
niet het einde der tijden is
maar vandaag, alsof ze opnieuw
vrijuit kunnen gaan, eieren of bier
lenend van hun neven, alsof
dit niet het einde is, de troon
hangt in de blauwe hemel. En zo
waak ik, de vloer tegen mijn ruggengraat.
11.
Waarna duisternis volgt; waait,
slaat, mishandelt, sterke winden
schudden de hemelse schoorsteenpotten
door elkaar. Martelingen voorafgaand
en volgend op veroordelingen,
Newgate heeft de mogelijkheid
om ons allemaal te dagvaarden
in onze plechtige kledij, heeft
de macht om alle broze dingen
in twee te breken, te malen,
te vermalen als bloem, te verbranden,
uit te hongeren, te splitsen, pijnigen,
hameren, om alle imperfecties eruit
te smeden, om ons opnieuw te maken –
ons van onszelf af te scheiden, om ons
politiek te ontleden hoofdzakelijk
door schuld en verraderlijke gedachten.
12.
En in de dood betekent medelijden weinig
maar toch iets. In de dood verliezen we
onszelf, onze lichamen, ons gevoel van
thuis, de top, het dal, het oosten of het westen
van ons bestaan. We keren niet terug. We
verliezen onze lichaamsdelen, onze ogen,
gezichten, ons gestel, krijgen wormen,
kevers, verliezen ze, worden leger
en leger. We verliezen: we raken
verloren in het worden van anderen hun
verlies, we zijn immuun aan gered worden.
We worden wat anderen van zichzelf
weten te redden.
13.
En van dit alles helemaal afgescheiden,
ontleed, werkelijk niemand meer,
politiekloos wezen, verschijnen we,
we rusten afzonderlijk. We zijn
omsloten door goud, we zijn omsloten
door lood, lucht, eerbied, als kerken
in hun bijna circulaire landen, hun graven
en heuvels. Onze lichamen worden heilige
afwezigheden, werken van goud
en zonlicht en het geluid van
helemaal niets.
14.
Waarbij geluid, waarbij dat diep
gespreide moeras waar woorden ontbreken
ons slechts één keer laat omkeren,
laat ons dan over onze schouders terugkijken,
slechts één keer en dan vertrekken.
Laat ons de pest van dat jaar beschouwen,
de hete straten. De doden en de arme doden.
Over de auteur
Meirion Jordan is dichter, redacteur en muzikant. Hij werd geboren in Cwmllynfell, Zuid-Wales, en studeerde wiskunde aan Somerville College in Oxford. Tijdens zijn studentenjaren in Oxford won hij de Newdigate Prize. Zijn debuutbundel, Moonrise (Seren, 2008) werd genomineerd voor de Forward-prijs voor beste debuut. Zijn pamflet over buitenstaanders en vreemdelingen in Norwich, Strangers Hall (Gatehouse, 2009), werd genomineerd voor de Jarrold East Anglia Book of the Year Award. Zijn meest recente bundel Regeneration werd gepubliceerd door Seren in 2012. Hij trad op tijdens tal van literaire manifestaties en festivals zowel in het Verenigd Koninkrijk als in andere Europese landen. Zo was hij onder meer te gast op het Ledbury Poetry Festival (GB), het Hay Festival (GB) en het Internationales Literaturfestival Berlin (D). Daarnaast is hij redacteur van Gatehouse Press dat onder meer het literair tijdschrift Lighthouse uitgeeft. Gatehouse Press promoot het werk van nieuwe Brits talent. Hij treedt ook op als violist met traditionele Britse en Ierse muziek. Bron: Poëziecentrum.be
Over de illustrator
Peggy de Bruin is afgestudeerd aan Design Academy Eindhoven, is werkzaam als beeldredacteur en houdt van collages maken van stukjes internet. Daarnaast heeft ze een zwak voor drag queens en primaire kleuren (http://penelopeprimarily.tumblr.com/). Meer werk: http://peggydebruin.nl/
Over de vertaler
Raf De Bie (1986) woont en schrijft in Antwerpen. Hij studeerde aan SchrijversAcademie Antwerpen en maakte twee jaar deel uit van de redactie van literair tijdschrift Kluger Hans.
Lees meer uit de categorie Poëzie
Vers in de etalage
Door Mischa AndriessenHet Respijt Ze zegt: ‘Plant daar klimop dan zie je de dode boom niet en je bent beschut voor de buren.’ De tuin herstelt zich van de regen Naaktslakken hangen in de bieslook. Ze zegt: ‘De hond heeft weer alles onder gescheten.’ De houtduiven hervatten de bouw van een nest ergens buiten je blikveld binnen […]