De Nieuwe Lichting: Else Kemps
Door Else Kemps | beeld: Martien BosDe Optimist vroeg de nieuwe lichting afgestudeerden van schrijfopleidingen in Nederland en Vlaanderen om hun eindwerk in te sturen. In DE NIEUWE LICHTING presenteren wij fragmenten uit dat werk en stellen wij de schrijvers van de toekomst voor.
Deel 1: Else Kemps met een selectie gedichten uit de bundel De overblijfkinderen, waarmee ze afstudeerde aan ArtEZ Creative Writing.

Foto: Jante Wortel
Hoe ben je tot je afstudeerwerk gekomen? (Wie heeft je begeleid, hoe ging dat, waar haalde je je ideeën vandaan, hoe kom je in zijn algemeenheid aan inspiratie?)
De inspiratie voor mijn afstudeerwerk kwam van mijn moeder, die me een paar jaar geleden vroeg ‘waarom ik altijd de meest beschadigde kinderen mee naar huis nam’: kinderen met stoornissen, alcoholistische vaders, trauma’s aan vechtscheidingen – allesbehalve de populaire types.
Ik wilde die kinderen gaan portretteren. Het fijne daaraan was dat de verhalen er grotendeels al waren. Het was vooral een kwestie van kijken wat bruikbaar was, en waar fictie in te zetten of de werkelijkheid zo te verdraaien dat die binnen de bundel paste.
In dit geval was het belangrijkste materiaal mijn basisschooltijd, maar ik ben over het algemeen niet zo selectief als het op inspiratie aankomt. ‘Alles is voer,’ zei een docent een keer, en dat vind ik een fijne manier om het te bekijken.
Wat zijn de thema’s in je werk, waar schrijf je het liefst over?
Het thema ‘isolatie’ keert eigenlijk altijd terug in mijn werk. Ergens in het tweede jaar van mijn opleiding moesten we elkaars teksten lezen zonder dat er een naam bijstond en raden welke van wie was. ‘Die is van Else, want die schrijft altijd over buitenbeentjes’, zei een klasgenoot over mijn verhaal.
Ik vind het interessant om te kijken hoe de mensen aan de zijlijn zich gedragen, wat ze wel en niet doen vergeleken met het type dat wel in de belangstelling staat. Mijn afstudeerwerk gaat denk ik voornamelijk over hoe de meest kwetsbare mensen in een groep vaak naar elkaar toetrekken – niet vanwege vriendschap, maar uit zelfbescherming en in de hoop niet gekwetst te worden.
Wat is het belangrijkste dat je op je opleiding hebt geleerd? (Dit kan over jezelf gaan, over je werk, of over het literaire leven in het algemeen)
Accepteren dat ik een gigantisch langzame schrijver ben en dat alle vrijschrijfoefeningen en deadlines in de wereld daar niets aan gaan veranderen. Ik begon mijn afstudeerwerk met het plan om 30 gedichten te schrijven en kwam nog niet tot de helft. In één van de laatste weken kon ik pas voor het eerst zien dat dat niets afdoet aan de kwaliteit van mijn werk en dat het me eerder karakteriseert dan beperkt.
Wat is je ambitie? (Denk aan: hoe zie je jezelf het liefst over een paar jaar, wat voor werk maak je dan, hoe ziet jouw ideale ontwikkeling zich eruit?)
Idealiter heb ik over een paar jaar minimaal twee eigen dichtbundels, de Buddingh’-prijs en drie Perzische katten, wellicht ook een column waarin ik wekelijks over die katten mag vertellen. Als dat alles te hoog gegrepen is begin ik een bedrijf voor woordgrappen en slechte slogans op aanvraag of beantwoord ik de ingezonden brieven in de Cosmogirl.
Optimistmeter! Zie jij jezelf als Optimist? Hoe beïnvloed dit je werk?
Ik zou mezelf geen optimist noemen – mijn personages komen er zelden echt goed vanaf. Een pessimist ben ik ook zeker niet, maar ik kan enorm cynisch zijn. Ik doe wel altijd mijn best dit in mijn werk niet te laten overheersen; ik zou mezelf een slechte schrijver vinden als ik niets aan de verbeelding van de lezer overliet.
Onder de afbeelding volgt een selectie gedichten uit De overblijfkinderen.
daar bovenop die berg
ik ben vergeten wie me tijdens het inladen van de bagage vroeg om zijn rugzak
alsjeblieft niet aan te raken.
ik ben de belgenmoppen van de buschauffeur vergeten, wat de tante uit Marokko deed
in het tweede couplet, hoeveel potjes met vet tot aan het wegrestaurant.
ik ben vergeten hoe bang ik was
voor het schilderij van Jezus op de slaapzaal.
de plek waar ik het ’s nachts verstopte ben ik vergeten, hoe ziek hij leek
in het licht van de nooduitgang.
ik ben het recept van het heimweemedicijn vergeten,
hoeveel milliliter modder, tandpasta, regenwater.
ik ben de route naar de geheime bunker vergeten, wie hem voor me tekende
in ruil voor een zak drop.
bij het kruisje vond ik een dode eekhoorn met gekromde pootjes
als aanhalingstekens maar ik ben vergeten
op welk soort voedsel zijn ingewanden leken.
ik ben vergeten hoe kaas wordt gemaakt,
hoe tijdens het wildplassen je schoenen te sparen, geblinddoekt
een ei op een lepel naar de overkant van een grasveld te dragen.
ik ben de seksadviezen uit de Hitkrant vergeten,
de bevroren frikadellenkronieken, vibratorverhalen,
de naam van het meisje dat schreef: ‘help, mijn vriend.
maakt het geluid van een stoomboot als hij klaarkomt.’
ik ben vergeten of ik doen, durven of waarheid koos,
hoe de geroosterde naaktslak bij het kampvuur rook,
tegen wie ik zei: ‘je moet de huid onder je ogen naar beneden trekken,
dan voel je niet meer dat je moe bent.’
ik ben vergeten of ik het spookverhaal van meester geloofde,
welke moeder Jezus bij het eten terugvond in de oven.
ik ben vergeten waarom ik op de bonte avond
in mijn pyjama op wilde treden.
voor de disco ben ik vergeten me weer om te kleden
maar van alle redenen om niet met iemand te willen dansen
was een pyjama de minst erge, dacht ik.
ik ben de gesprekken vergeten uit de laatste nacht,
het stapelbed en hoe ik daar lag, bovenop eerste zoenen,
kussengevechten, doorfluisterspellen.
ik ben vergeten wiens ouders meester dreigde te bellen
en of hij (met Jezus in zijn handen, een woedende vader aan de lijn) mijn kant op keek
toen hij zei:
‘je hebt de kinderen die aan hun bed worden voorgelezen
en de kinderen die het verhaal voor het slapengaan zijn.’
[Het gedicht ‘Daar bovenop die berg’ is geïnspireerd op ‘Ik ben vergeten’ uit de bundel Ik ben mogelijk van Maud Vanhauwaert (Querido, 2011).]
de overblijfkinderen
een kind bereikt het toppunt van verveling
op het moment dat het te oud is voor vingerverven
maar te jong voor dubbelzinnigheid.
meester had de middagpauze lang voor de bel aangekondigd:
‘jullie zijn vandaag zo stuurs
dat jullie in stuitligging mijn strot uitkomen.’
Stefan maakte van zijn neusinhoud
een poppenkastpoppetje, naast me
centrifugeerde Freek zijn kwijl in zijn mond.
de overblijfjuf verbood de vingerverf
in verband met kans op kanker,
stond zichzelf toe
van onze namen verkleinwoorden te maken.
we keken lachend toe hoe Stefan de ruit insloeg
met een hamer, maakten kennis
met conciërgefilosofie: onkwetsbaarheid is een kwestie
van dubbelglas plaatsen.
playbackshow
I: voorprogramma
Freeks verkering met Nirvana
revalideerde na het ongeluk niet,
zijn verhalen waren onbeschadigd.
we hingen op de grond van de zaal
als serpentineslierten, bekeken
haar optreden met de dansmariekes.
tijdens de excursie naar het planetarium
hadden ze gekust achter Saturnus, zei hij.
ze smaakte naar schoolvijverwater.
we bespraken hoe haar vader haar ballettrofeeën
in het gootsteenkastje bewaarde,
bij elk familiediner
zijn gig in de dorpskroeg oplepelde.
vanwaar de songtekst van ‘Chasing Cars’
in zijn MSN-naam, vroeg ik.
vanaf het podium klonk afmarsmuziek.
II: hoofdact
iedereen herinnerde zich de finale
met ‘Baby One More Time’
versus ‘De Kabouterdans’.
op Stefans zolder hadden we geoefend
hoe we op zouden komen.
Freek deed alle armbewegingen mee.
meester kondigde ons aan, in de coulissen
van Nirvana’s lippen wachtte een lachje.
als een gans
als een gans
als een gans
als een gans
als een gans
als een gans
de cd-speler lekte
laatste lettergrepen.
de belletjes aan onze mutsen
vielen stil.
III: toegift
Nirvana’s visnetpanty bedekte de voorpagina
van de schoolkrant.
thuis tijdens Idols vertelde mijn moeder ons
dat Kurt Cobain als kind een kat had gemarteld
en zijn fantasievriendje Boddah de schuld gaf,
hoe alles was begonnen met het bandje Fecal Matter.
voor deze ene keer
mochten we stemmen.
Over de auteur
Else Kemps (1995) won zowel het NK Poetry Slam als de Turing Gedichtenwedstrijd, maar vindt haar mooiste prijs nog altijd een goud gespoten schaap waar één poot uit is getrokken. Haar afstudeerwerk De overblijfkinderen is mede ontstaan dankzij haar moeder, die haar vroeg waarom ze in groepen altijd de meest beschadigde kinderen aantrok. De gedichten spelen zich af binnen een universum van glijbanen, Pokémonkaarten en CITO-toetsen, en vormen samen een voorpublicatie van wat haar debuutbundel moet worden. Van de royalties hoopt ze op een dag een buggy vol Perzische katten te kunnen kopen.
Over de illustrator
Martien Bos is redacteur bij De Optimist en essayplatform De Nieuwe Garde. Hij publiceerde verhalen in diverse tijdschriften en illustreerde voor media als De Optimist, NRC Handelsblad, VPRO, De Standaard, uitgeverij Boom en Athenaeum–Polak & Van Gennep.
Lees meer van Else Kemps
Poëzieweek 2016
Door Else KempsAsielkatten Laat me vertellen over mijn vader en de kat en zeg me dat ik nooit iets anders ben geweest dan dat: een meisje dat in mandjes past. Er waren dagen dat ik op handen en voeten rond de benen van mijn vader cirkelde en hem zei dat ik een asielkat was. Dan adopteerde hij […]
Lees meer uit de categorie poëzie
Poëzie: Rik Sprenkels
Door Rik Sprenkelsvos ik heb je niets horen zeggen geen geluid gemaakt er waren wolken vlakten die zich steeds verder er was licht kaal verzadigd poollicht dat alles ondersneeuwt misschien heb ik het vuur te laat gedoofd heb ik schaterlachend de laatste boot verbrand ik zie je op de loer zacht dier je was er al die […]