De Toerist kort verhaal

De Toerist: Oostenwind

Door Evelien Flink | beeld: Noortje Rap
19 april 2022

‘Denk je dat ze allemaal dood zijn?’ Ze zet de zool van haar felroze teenslipper op het geleiachtige lijfje en beweegt haar voet voorzichtig heen en weer. Ik verwacht dat de doorzichtige klodder mee schudt als een drilpudding, maar dat gebeurt niet. H­et lichaam is stijf en stug.
            Honderden zijn het er, misschien wel duizend. Zonlicht weerkaatst op de lange strook ronde vormen in het zand, alsof iemand een keienpad heeft aangelegd naast de branding.
            Ik scroll naar beneden op mijn telefoon. ‘Het heeft blijkbaar met het weer te maken,’ zeg ik. ‘Hier staat dat kwallen zichzelf niet kunnen voortbewegen. Ze zijn afhankelijk van de zeestroming en die wordt bepaald door de wind. Bij aflandige wind krijg je een tegendraadse onderstroming in de zee. Die neemt de kwallen mee naar het strand en daar sterven ze.’
            Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Aflandige wind?’
            ‘Ja, weg van de kust. In Nederland is dat oostenwind.’
            ‘Hm.’ Ze geeft de kwal opnieuw een zetje, alsof het beestje dankzij deze tweede schop wel uit de dood zal herrijzen. Dat gebeurt niet, en daarmee heeft de kwal behalve zijn leven ook haar interesse verloren. ‘Zeg, ik heb trek.’ Ze draait zich om in de richting van het rijtje strandtenten aan de rand van de duinen. ‘Nee wacht.’ Ze lacht en legt haar rechterhand op haar onderbuik. ‘Ik bedoel natuurlijk: wíj hebben trek.’ Ze drukt een kus op mijn mond en pakt mijn hand. ‘Kom.’
            Samen sjokken we omhoog door het zand. Hoe droger en steiler het wordt, hoe lastiger het is om elkaars hand te blijven vasthouden. Toch laten we geen van beiden los.
            ‘Wat oneerlijk eigenlijk,’ hijgt ze wanneer we bijna boven zijn.
            ‘Wat?’
            ‘Dat je in de zee leeft, maar niet kunt zwemmen.’

Het stond niet bovenaan het lijstje, een vakantie aan de Nederlandse kust. Dat is eerder iets voor gezinnen met kleine kinderen, vonden we. Maar ja. Het virus. De pandemie. Alles op z’n kop. En zo werden drie weken Costa Rica opeens een weekje Callantsoog.
            Achteraf gezien maar beter ook, verkondigde ze vrolijk vanaf de bijrijdersstoel op de heenreis. ‘Ik was nu sowieso kotsmisselijk geworden in dat vliegtuig.’ Ze had met een kritische blik naar de achterbank gekeken en toen triomfantelijk haar vinger in de lucht gestoken. ‘Kinderzitjes! Daar moeten we ook over nadenken.’ Tevreden scheurde ze de verpakking van haar derde KitKat open.  
            Tien minuten later, bij de afslag Barsingerhorn, zette ik onze auto met knipperende alarmlichten in de berm. Ze haastte zich naar buiten en boog zich kokhalzend voorover in het gras. Ik hield haar lange bruine haren vast. Een paar auto’s toeterden.
            ‘Toch best heftig dit,’ zuchtte ze toen we even later onze gordels weer vastmaakten. ‘Vooral omdat echt alles nieuw is, en onverwacht.’ Ze draaide zich naar me toe en aaide even over mijn arm. ‘Het is voor jou als man natuurlijk net zo spannend allemaal, je eerste kind.’
            Ik had niet geantwoord, maar tijdens het invoegen het stuur zo hard vastgegrepen dat mijn knokkels wit werden.

Je mag geen geheimen hebben voor je geliefde. Dat zegt mijn vader altijd. Volgens mijn moeder is het soms nu eenmaal beter om je mond te houden. Juist uit liefde voor die ander.
            Het was me lange tijd een raadsel waarom ze die eerste avond uitgerekend voor míj koos. Kandidaten waren er genoeg. Haar bruine haren zaten in een grote knot boven op haar hoofd en haar lippen waren glanzend en donkerrood. Ze droeg een strak zwart shirt, dat leek alsof het enkele maten was gekrompen in de was. Haar grote borsten en platte, zongebruinde buik waren als nectar voor de mannen die om haar heen zoemden. Ze was prachtig, een godin. Enfin, hoeveel clichés wil je horen?
            Ik durfde het haar pas te vragen toen we al samenwoonden. Ze dacht even na. ‘Juist omdat je niets deed,’ zei ze. ‘Ja, serieus. Alle andere mannen in die bar waren zo opdringerig. Kneepje hier, aaitje daar. Echt, fuck off! Jij speelde hard to get, dat is veel leuker.’ Ze lachte. ‘En je liet me voorgaan in de rij bij het toilet. Zo galant.’ Dat laatste herinnerde ik me wel, maar ik was me er niet van bewust dat ik ooit met haar had gespeeld. Nog geen potje Uno.

Als een boom in een bos omvalt en er is niemand in de buurt om het te horen, maakt hij dan geluid? Mijn versie van dit bekende filosofische raadseltje: kun je spreken van een geheim, wanneer je de persoon voor wie je dat geheim zal houden nog niet eens hebt ontmoet?
            Het begon ruim een jaar vóór die eerste avond in de bar, dankzij de combinatie van een gekantelde vrachtwagen en een landend easyJetoestel. Door die eerste stond ik al dik een kwartier stil op de A4. Toen boven mijn hoofd het geraas van vliegtuigmotoren klonk, draaide ik het radiovolume harder, en nog harder, hopend op een filebericht.
            ‘Schreeuwend tekort aan spermadonoren,’ schalde de stem van de presentator opeens door mijn auto. Het was een uitgebreid item, dat over de ernst van de situatie geen twijfel liet bestaan. Een lesbisch stel vertelde geëmotioneerd over de lange wachtlijsten in Nederlandse klinieken. Ze overwogen nu om al hun spaargeld aan Deens zaad te besteden: daar had men blijkbaar meer dan genoeg. De uitsmijter kwam van een daadwerkelijke donor. ‘Ik kan geen makkelijkere manier bedenken om zo veel mensen zo ontzettend te helpen,’ zei hij.
            Ik schrok van het getoeter achter me. Het verkeer had zich blijkbaar alweer in beweging gezet. Op de radio werd overgeschakeld naar de stand van zaken in de Eredivisie. Ik draaide het geluid weer zachter en zette mijn voet op het gaspedaal. Ik dacht aan mijn ouders, mijn vier zusjes. ‘Ik hoefde maar naar je moeder te kijken en het was alweer raak,’ grapte mijn vader wel eens, meestal halverwege een fles Merlot. Zelf had ik er nooit aan getwijfeld dat ik ooit vader zou worden. Dat ik mijn kinderen zou leren zwemmen in een Center Parcs-zwembad, ze zou helpen de tafel van zeven op te lepelen, op ze zou mopperen als ze hun voetbalschoenen lieten slingeren bij de voordeur.
            Nog diezelfde avond vulde ik het online aanmeldformulier in.

Onze vakantie was hard nodig, want de lockdown was funest voor haar humeur. Het geliefde gekrompen zwarte shirtje lag zielig achter in de kledingkast, haar festivallaarzen stonden sarrend schoon te zijn onder de kapstok. Het ergste was misschien nog wel dat ze het laatste jaar voor haar werk om de paar weken naar een grote klant in Milaan was gevlogen. Ook daar kwam abrupt een einde aan. Strontchagrijnig zat ze tussen de zoomvergaderingen door in haar joggingbroek op de bank. ‘Kutvirus,’ sputterde ze dan, afgewisseld met ‘klotecorona’.
            De pandemie deed ook ons seksleven geen goed. Steeds vaker had ze geen zin, werd ze niet nat, of deed het te veel pijn. De crisis gaf haar stress, zei ze. En ze miste de Italiaanse zon, het lekkere eten. Ik vond het vervelend voor haar, maar ook voor mezelf. Probeer je maar eens te beheersen wanneer je elke nacht naast een godin ligt. In de nachten dat ze me afwees, sloop ik zodra ze sliep naar de badkamer. Het snelst kwam ik klaar met mijn ogen dicht. Ik hoefde mezelf niet te zien in de spiegel onder de tl-buis: liever dacht ik aan haar, aan hoe mooi ze was, hoe lief.    
            Twee dagen voor onze vakantie kreeg ik van haar een klein, staafvormig pakje. Rood cadeaupapier met roze stippen rondom twee blauwe streepjes. Een echte gelukstreffer, zei ze in reactie op mijn verbaasde gezicht. Het verklaarde volgens haar ook waarom ze de laatste weken zo humeurig was geweest. ‘Maar vanaf nu ben ik alleen nog maar blij. Beloofd.’

Een gespierde zongebruinde twintiger met een petje neemt onze bestelling op. Ik krijg een zuinig knikje, voor haar grijnst hij zijn witte tanden bloot, met zelfs een kleine buiging terwijl hij ‘hamkaastosti zonder kaas’ op zijn kladblokje krabbelt. Wanneer hij even later het eten neerzet op tafel, dwaalt zijn blik af naar haar laag uitgesneden zomerjurk. Ik hou haar gezicht goed in de gaten, maar ze negeert hem en zet meteen haar tanden in de tosti. De spierbundel vertrekt. Ik vraag me af of ik vanuit een soort oergevoel naar de jongen had moeten grommen.
            ‘Toch best een leuke vakantie zo,’ zegt ze nadat ze haar laatste hap heeft doorgeslikt. ‘Voor Nederland dan.’
            ‘Ja? Heb je het echt naar je zin?’
            Ze houdt haar hoofd schuin en knippert met haar ogen als een Disney-hertje. ‘Zou ik ooit tegen je liegen?’
            Ik lik het laatste restje eiersalade van mijn vork. Lekker is het mengsel niet. Het smaakt zuur en laat een vettig laagje achter op mijn lippen. Ik had eigenlijk iets anders moeten kiezen.
            ‘En jij,’ vraagt ze dan. ‘Heb jij het naar je zin?’
            Ik veeg mijn mond af met mijn servet. ‘Misschien kun je na de zomer wel weer naar Milaan, als de reisadviezen worden versoepeld,’ geef ik als antwoord. ‘De misselijkheid zou dan ook iets minder erg moeten zijn, toch?’
            Ze laat haar blik zakken. Met haar mes tekent ze lijnen in de overgebleven ketchup op haar bord. ‘Ja, misschien,’ zegt ze dan zacht. De zongebruinde ober zet nog twee glazen ice tea op tafel. Ze gaat rechtop zitten, kijkt me dan glimlachend aan en haalt haar schouders op. ‘Misschien ook niet. Ik zie wel waar ik heen ga. Er is altijd een keuze, toch?’
            Ik knik. ‘En dat kunnen die arme kwallen niet zeggen.’
            ‘Nee,’ mompelt ze. Het mespunt verdwijnt weer in de ketchup. ‘Die arme kwallen.’

Het was net als in de films, maar ook weer niet. Een klein kamertje met een televisie, dvd’s en tijdschriften. Een doorzichtig plastic potje. Een doosje tissues om die ene achtergebleven druppel op te deppen voordat je je onderbroek weer ophijst. Ik had precies drie dagen gespaard, zoals mij van tevoren per mail was aangeraden. Uiteindelijk lukte het zonder films of plaatjes. Ik voelde me opgelucht en trots.
            Op de terugweg reed ik langs de supermarkt. In het gangpad met chips en nootjes rende een jongetje met blonde krullen voorbij. Mijn blonde krullen. Achter de kassa zat een tienermeisje met dezelfde felgroene ogen als ik. Zo zal het ooit zijn, dacht ik.

Haar blaas staat alweer op springen en dus ga ik ook maar. Van de drie urinoirs is de meest rechtse al bezet. Een lange, magere vijftiger met een zonnehoed en plastic badslippers ritst net zijn korte broek dicht. Ik ga voor het linker urinoir staan, open mijn gulp, schuif mijn boxershort een paar centimeter omlaag en richt mijn pik met duim en wijsvinger naar beneden. Het is een mager straaltje, eigenlijk hoef ik helemaal niet.
            De man met de zonnehoed heeft een uitgebreid handenwasritueel. Tegen de tijd dat ik naar de wasbak loop, staat hij nog steeds zeepschuim van zijn polsen te spoelen. Eenmaal tevreden trekt hij een papieren zakdoek uit de houder. De prop gooit hij richting de prullenbak, maar deze stuitert op de rand en valt op de grond. De man kijkt enkele seconden naar de prop op de grond en draait zich dan om, richting de uitgang.
            Ik grijp zijn schouder vast, trek hem met een ruk naar me toe en laat mijn vuist op zijn verbaasde, zonverbrande smoel neerkomen. En nog eens, en opnieuw, totdat het bloed over zijn bovenlip druppelt. De man hapt naar adem en wankelt. Met een grom duw ik hem tegen de muur. Ik zie de angst in zijn ogen en sla met mijn inmiddels rode knokkels vlak naast zijn hoofd, dwars door de muur, zodat daar een vuistvormig gat ontstaat.
            ‘Hé kerel, ben je al klaar?’
            Ik schrik op. Een gezette bejaarde in een rode polo kijkt me vragend aan. De man met de zonnehoed is allang weg. Ik raap zijn prop op, gooi hem in de prullenbak en was snel mijn handen. Ik voel mijn hart kloppen, alsof de onmacht letterlijk door mijn lijf wordt gepompt. Het had zomaar gekund, denk ik bij mezelf. Een echte man zou zomaar een gat in de muur kunnen slaan.
            Maar een echte man zou ook kinderen kunnen maken.

Of mijn volgende afspraak bij de kliniek ook kon worden omgezet naar een telefonisch gesprek. Eigenlijk wist ik het toen al.
            De androloog vond het heel vervelend voor me, zei hij. Een duidelijke oorzaak kon hij niet geven, maar die was er bij mannen wel vaker niet. Een foutje van de natuur. Meer kon hij er ook niet van maken. Ze zouden mijn reiskosten vergoeden, beloofde hij.
            Ik hing op en belde meteen zonder erbij na te denken mijn werk om te laten weten dat ik vanwege iets migraineachtigs ook de rest van de dag thuis zou blijven. Een kwartier later had ik daar spijt van. Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst had gehuild, maar was voor de zekerheid alvast op de bank gaan liggen in de veronderstelling dat ik beslist zou instorten. Maar dat gebeurde niet. Ik probeerde de boel een handje te helpen. ‘Wat lig je hier nou sneu te liggen,’ zei ik tegen mezelf. ‘Je bent letterlijk en figuurlijk een slappe zak.’ Nog steeds geen tranen. En dus kwam ik overeind. Keek ik twee afleveringen Stranger Things. Draaide ik een witte was. Leegde ik het doucheputje. Het nieuws leek me blijkbaar toch niet te raken.
            Totdat ik aan het einde van de middag in de rij stond bij de supermarkt. De jonge caissière met de felgroene ogen – mijn felgroene ogen – hield me met een meelevende glimlach een doos tissues voor. ‘Geeft niets hoor, meneer. Soms overvalt iets je gewoon.’

Het meisje is een jaar of drie en staat tot haar knietjes in het water. Kleine golven spoelen tegen haar buik aan. Ze kraait van plezier en springt op en neer. ‘Mutti, guck mal,’ roept ze. Met elke sprong kruipt haar veel te grote, felgele bikinitopje omhoog richting haar kin. Haar moeder rolt het gedecideerd terug over het platte borstkasje van haar dochter.
            ‘Jezus, dat is toch levensgevaarlijk, met al die kwallen?’ Ze trekt een vies gezicht. ‘Ik zou mijn kind nu echt niet in de zee laten spelen. Ons kind,’ voegt ze daaraan toe.
            Ik haal mijn schouders op. ‘Misschien weten ze niet dat er zoveel kwallen zijn? Zo te zien liggen er hier veel minder in het zand als daar verderop.’ Ik kan mezelf niet beheersen en aai even over haar wang, voel hoe zacht haar huid is. Heeft het zin om boos te zijn? Verhalen over gewone stervelingen die verliefd worden op de goden lopen nu eenmaal nooit goed af. Wat had ik dan verwacht? Ik laat mijn hand weer langs mijn lichaam zakken. ‘Je kunt er ook iets van zeggen, als het je dwarszit.’
            Ze aarzelt even, maar schudt dan haar hoofd. ‘Nee, laat ook maar.’ Ze pakt mijn hand. ‘Kom, we gaan terug. Jij mag vanavond koken hoor, ik ben al de hele dag aan het werk om een mensje voor ons te maken.’
            We sjokken weer hand in hand omhoog. Eenmaal boven kijkt ze nog een keer om naar het spelende meisje in de golven. ‘Wij worden toch wel betere ouders,’ zegt ze zacht. Ik weet niet of ze het zegt of dat ze een vraagt stelt.
            Ze laat mijn hand los en beent met grote stappen het pad af, naar de parkeerplaats. Een stukje kwallenlichaam zit vastgeplakt aan de zool van haar rechterslipper. Met elke stap wordt de klodder dieper geplet in het felroze geribbelde rubber. Haar lange bruine haren dansen op en neer in de wind. Wat uiterlijk betreft zou ze zomaar een Toscaanse schone kunnen zijn.
            Je mag geen geheimen hebben voor je geliefde, maar wat als je samen quitte speelt? De baby lijkt op haar, zullen mensen zeggen. Mijn ouders zullen me omhelzen, mijn vrienden me goedkeurend op de schouders kloppen. Ik zal de complimenten lachend in ontvangst nemen, speentjes van de grond rapen, beschuiten besmeren met roomboter zonder ze te breken. Ik zal mijn kans grijpen.
            Ik zal een trotse vader zijn.
            Zwijgend volg ik mijn geliefde, landinwaarts, tegen de wind in.

Over de auteur

Evelien Flink (1988) is afgestudeerd als communicatiewetenschapper en journalist, maar schrijft het liefst verhalen waarbij ze zelf mag bepalen hoe het afloopt. Haar proza verscheen behalve bij De Optimist onder andere bij Hard//hoofd en in literair tijdschrift Extaze.

Over de illustrator

Noortje Rap is een illustrator uit Arnhem. In haar werk speelt natuur een grote rol; planten en dieren, maar ook haar eigen natuur. Met fijne, fragiele lijnen en een karakteristieke penseelstreek vertelt ze de verhalen die voor haar van belang zijn.

Lees meer van

Stijlestafette: Lovende recensie

Door Evelien Flink

Voor onze themamaand De Stilist vroegen wij deelnemers van De Stijlestafette om een variatie à la Queneau op onze oertekst te schrijven. De setting is beslist pittoresk te noemen: een monumentaal pand, een fraaie, opsmukloze caféluifel en een brede stenen brug met een fantastisch uitzicht over de maanverlichte gracht. Ook prettig om naar te kijken, zijn de […]

Lees meer uit de categorie De Toerist kort verhaal

Rijskracht

Door Lisa Weeda

Lisa Weeda schreef een prachtig verhaal over rijzen en vallen. Elise van Iterson maakte er een meesterlijke illustratie bij.   I Mijn handen trillen om de plastic hengsels van mijn ALDI-tas. Ik schud ze los, recht mijn rug tegen de leuning van de bank. In mijn laatste schone T-shirt zit ik tegenover twee meisjes met […]

ontwerp: Artur Schmal Studio / ontwikkeling WordPress: Daniël Philipsen