Waslijnen zonder kleren
Door Stefan Schwarz | beeld: Bonny KiranWe hadden ome Carlos al jaren niet meer gezien toen hij ineens voor onze deur stond. Hij was zowat een kopie van papa, maar zijn huid was gladder, zijn oogopslag helderder en hij droeg dezelfde mooie kleren als de mannen in het centrum van Lima. Papa nam hem van top tot teen in zich op en schudde trots zijn hoofd, zoals hij ook doet wanneer ik een nieuw drumloopje voor hem speel. Ze omhelsden elkaar stevig.
Papa bood Carlos een kopje koude kippensoep aan, die we vanmiddag voor twee sol hadden gekocht bij de gaarkeuken om de hoek, maar hij zei dat hij al wat had gegeten. Hij friemelde aan zijn zilveren horlogeband, keek ons een voor een aan. Hij liet zijn ogen door de ruimte glijden, over het op de wanden gespijkerde blauwe zeil en de gaten erin waar het zonlicht doorheen viel, de matrassen op de grond en het fotolijstje ernaast met de enige foto van mama die we nog hebben.
Ik had al zoiets gehoord, zei Carlos. Maar ik wist niet dat het zo erg was.
Papa zweeg, veegde met een oud T-shirt de zwarte vlekken van zijn gezicht en rolde een sigaret. Er viel tabak op de grond.
We hebben hier niet altijd gewoond, in Pamplona Alta in Lima, een pueblo joven, zoals ze dat noemen. Niet lang nadat Carlos genoeg geld had gespaard en naar Europa was vertrokken, verloor papa zijn baan als leraar op een basisschool. We woonden daarna nog een tijdje in onze flat, totdat op een dag mannen binnenstormden en zeiden dat we er per direct uit moesten. Afgezien van een rugtas met een setje schone kleren mochten we geen van onze spullen meenemen, spullen waarin stukjes van mama’s geest woonden – dat zei papa tegen ons.
Carlos toverde cadeautjes tevoorschijn uit de grootste rugzak die ik ooit had gezien. Mijn tweelingzusjes Yeli en Mari herkenden hem niet van vroeger en hadden hem tot op dat moment aangekeken zoals ze de mannen aankijken die papa soms in de ochtend komen ophalen voor werk. Ze kregen allebei een pop en deden een vreugdedansje. Ik kreeg een kleine cajon.
Ik hoop dat je nog drumt. En zo niet, dan kun je het nu weer oppakken.
En of ik nog drum. Zal ik iets voor je spelen?
Laat maar horen.
Ik speelde het ritme dat Eddy me een tijd terug heeft laten horen. Eddy is beveiliger van het grote gebouw in het centrum van Lima, waar ik op de hoek van de straat vaak drum voor geld op mijn drumstel van blikken en emmers. Soms pakt hij de drumstokken uit mijn handen en speelt ritmes die ik nog nooit heb gehoord. Jazzritmes, noemt hij die. Door hem laat ik mijn haar groeien zodat ik het in een paardenstaart kan doen.
Toen ik klaar was stond Carlos op en riep Bravo! Bravo! Bravo! Yeli en Mari speelden met hun poppen en keken niet op of om.
Speel ook nog eens die ene die ik zo leuk vind, zei papa, glimlachend.
Ik had pas twee maten gespeeld toen in de verte het schelle fluitsignaal klonk van de aftrap van de voetbalwedstrijd tussen Los Misiles en Chicos del Serro. De finale van het grote jaarlijkse toernooi, die vandaag werd uitgespeeld nadat die vorige week was afgelast vanwege een grote vechtpartij. Door Carlos’ komst waren we dat helemaal vergeten. Yeli, Mari, papa en ik keken elkaar met grote ogen aan en kwamen meteen in actie.
Opschieten, jongens. Kom je ook mee, broer? Potje voetbal kijken?
Waarom ook niet?
Je zult niet teleurgesteld zijn. Let op Quispe. Middenvelder van Los Misiles. Dat wordt een hele grote. Ik zeg het je: een hele grote. Het zou me niets verbazen als scouts van Allianza Lima voor hem aanwezig zullen zijn.
Ik pakte het spandoek met daarop groot ¡Vamos Los Misiles! geschreven. We liepen de menigte een stukje achterna totdat we een zijstraat insloegen en uitkwamen bij een soort verhoging waarvandaan we neerkeken op het voetbalveld van zand, waarover lijnen met vlaggetjes in bonte kleuren waren gespannen. De wedstrijd werd tweemaal onderbroken door een over het veld rennende haan. Uiteindelijk won Los Misiles de wedstrijd door een geweldig doelpunt van Quispe, maar papa had hem niet gezien omdat hij diep in gesprek was met Carlos. Ze leken ruzie over iets te maken. Vooral Carlos leek heel boos.
Na de wedstrijd brak het feest los. Er werden kippenpoten uitgedeeld. Er werd rijst met linzen geserveerd. Er werd gedanst en gezongen en gelachen. Carlos en papa zaten bij de mannen aan tafel en praatten over voetbal. Yeli en Mari lieten hun nieuwe poppen zien aan hun vriendinnetjes, al had papa gezegd dat ze dat beter niet konden doen. Ik voetbalde met de jongens uit de buurt. We probeerden de acties van Quispe na te doen.
We kwamen lang na bedtijd thuis. Yeli, Mari en ik moesten meteen naar bed. Carlos en papa zaten buiten voor het huis met een fles drank. Ik lag onder het wapperende voetbalshirt van Ajax met de naam Litmanen achterop en kon alles horen wat ze zeiden.
Ze hadden het over opa en oma, die ik nog nooit heb ontmoet, en vroegen zich af hoe het met hen zou gaan. Of ze nog leefden. Of ze nog in Chazuta woonden. Of de zoete geur van gistende cacaobonen daar nog altijd hing. Of de middaghitte, die zelfs de rivieren langzamer leek te laten stromen, nog heftiger was geworden.
En weet je nog die ene keer, begon papa lachend. Dat je uit de mangoboom viel en wonder boven wonder niets mankeerde? Ik dacht dat je doodging.
Carlos lachte.
Natuurlijk, hoe kan ik dat vergeten? Over mango’s gesproken, kun je je die nog herinneren? Al die draadjes die tussen je tanden vast kwamen te zitten. De zoete, volle, bijna boterige smaak. Hmm! Zo veel beter dan de mango’s uit de supermarkt. Veel lekkerder. Véél lekkerder.
Daarna was het een tijdje stil. En toen ging het ineens over mij.
Emilio is net zo muzikaal als zijn moeder.
Ja.
Maar hij heeft geen toekomst hier.
Nee.
Laat hem met mij meekomen.
Ik weet het niet.
Je kunt hem hier niet houden, broer. Dat zou niet goed zijn.
Toen ik wakker werd was Carlos alweer weg. Het was nog donker. Papa zat naast me en keek me aan. Hij dronk het laatste slokje uit de fles.
Trek je jas aan.
En Yeli en Mari dan?
We blijven niet lang weg.
Ik legde mijn deken over Yeli en Mari en de twee poppen tussen hen in. Papa was stil terwijl we de weg af liepen naar beneden, langs waslijnen zonder kleren, honden die het vuil doorzochten, zwijgzame mannen die rondom vuurtjes zaten en ons met hun ogen volgden. Uiteindelijk stonden we onderaan de heuvel en keken op naar onze buurt. De lucht kleurde oranje.
Emilio, luister naar me. Je gaat met je oom mee naar Europa.
En Yeli en Mari dan? En jij? Gaan jullie dan ook mee?
Papa dacht na. Wij komen later, zei hij. Beloofd.
Langs de kant van de weg vond ik een tandwiel van een fiets. Ik sloeg er een paar keer op met een stokje en nam hem mee naar huis.
Over de auteur
Stefan Schwarz (1991) studeerde filosofie aan de Erasmus Universiteit en werkt sinds 2018 als redacteur bij De Optimist. Momenteel werkt hij aan zijn debuutroman.
Over de illustrator
Bonny Kiran (1992) is in 2017 afgestudeerd aan de Willem de Kooning academie. Momenteel werkt ze als freelance illustrator.
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Kadar
Door Mattijs DeraedtSinds Vriend gestorven is, kijk ik elke dag om 16.15 u. naar de grote kreeft in de supermarkt. Natuurlijk wandel ik niet meteen naar hem toe. Ik ga eerst een voor een de gangen af en koop wat er die dag op het boodschappenlijstje staat. Wanneer ik bij de visafdeling aankom, kniel ik voor het […]