American Gothic: van satire naar fetisj
Door Lennart Bolwijn | beeld: Loïs DalouNu ik Caroline van der Plas aan de formatietafel zie zitten met Geert Wilders moet ik terugdenken aan de boerenprotesten van 2019, toen ik nog best sympathie voor de boerenbeweging voelde. Want voor de boeren hun krediet verspeelden met intimidaties, agressief rijgedrag en zelfs een foute Holocaustvergelijking, begreep ik best dat de tractoren de snelweg op rolden na jaren van valse beloften en wispelturig overheidsbeleid. Desondanks had ik toch het idee dat ze hun woede beter konden richten op de bedrijven en politieke partijen die hun jarenlang tot opschaling hadden gestimuleerd. Het was toch vooral een handjevol veevoerproducenten, investeerders, zuivelgiganten en slachterijen dat profiteerde van die gigantische veestapel, en niet de gewone boer? Hoe dan ook, dat de boer meer waardering wilde drong bij iedereen door, en de leus ‘no farmers, no food’ raakte ook bij mij een populistische snaar. Wat doe ik nou voor nuttigs, vergeleken bij het maken van eten? Ik ben een kantoorslaaf met schone nagels, vervreemd van de voedselketen waarvan ik alleen maar het eindpunt ben. Mijn waardering voor de boeren welde op, tot ik me realiseerde dat ik deze stadse schuldbekentenis jaren geleden ook al eens had gedaan.
Op een studiereis stond ik met mijn docent in het Art Institute of Chicago voor American Gothic, het schilderij van Grant Wood uit 1930, van twee mensen voor een houten huis in Iowa. De man, een boer, kijkt ernstig, een hooivork stevig in zijn hand. De vrouw, volgens Wood de dochter van de boer, kijkt minstens zo mismoedig de verte in. Hij draagt een jas over een lichtblauwe kiel en er rust een rond brilletje op zijn kale, van zorgen doortrokken hoofd. Heeft het zware boerenleven hem zijn haren gekost? Hebben geldproblemen die groeven in zijn gezicht geperst? Zij draagt een schort met oud-koloniale print en een gouden broche op haar borst die puriteinse waarden moet uitstralen. Misschien kijken ze daarom zo bedroefd, rouwen ze om een Amerika dat er niet meer is.
‘Ze zijn verdrietig, omdat wij stedelingen zijn vergeten dat we ze nodig hebben,’ zei ik tegen mijn docent. Hij grijnsde, want hij kende het verhaal achter het doek. In eerste instantie werd het door kunstkenners en intellectuelen gezien als satire: twee boeren die valselijk werden geportretteerd als vertegenwoordigers van een eenvoudiger, ‘echter’ Amerika dat met de grote trek naar de stad rap aan het verdwijnen was. Het was in het interbellum namelijk ‘in’ onder sommige Amerikaanse intellectuelen om af te geven op het platteland en in het bijzonder op het strenge puritanisme, wat destijds door de beruchte criticus Henry Louis Mencken werd beschreven als “de kwellende vrees dat iemand, ergens, misschien gelukkig is”. Het gevoel van bevrijding was enorm in de stad. Weg met het Victoriaanse tijdperk en haar waarden van vroomheid, witte superioriteit en seksuele onderdrukking. Voor iedereen die vond dat de ontworsteling aan deze verstikkende mores gevierd mocht worden, was American Gothic een heerlijke trap na.
Nieuw was in 1930 ook dat het schilderij veel mensen buiten het museum bereikte omdat kranten steeds beter zwart-witafbeeldingen konden afdrukken. Toen de lokale krant Des Moines Register een plaatje van American Gothic publiceerde, dachten veel mensen uit Iowa dat ze aan de rest van Amerika werden voorgesteld als een stelletje boerenpummels. Hun eigen Grant Wood, een nestbevuiler. Eén vrouw was zelfs zo beledigd dat ze Wood opbelde om te zeggen dat hij een klap voor zijn kop verdiende.
In een reactie op de commotie zei Wood de mensen uit zijn thuisstreek juist enorm te bewonderen, wat het natuurlijk alleen maar erger maakte. “Er zit satire in,” gaf hij op een gegeven moment toe, “maar alleen zoals er satire zit in elk realistisch statement. Dit zijn types die ik al mijn hele leven ken. Ik heb geprobeerd ze waarheidsgetrouw te karakteriseren – om ze meer op zichzelf te laten lijken dan ze in het echte leven waren.” Door de jaren heen zou hij zich nog vaak tegenstrijdig uitlaten over het satirische karakter van American Gothic, maar juist omdat Wood Amerika zo in het duister liet tasten, bleef het schilderij onderwerp van gesprek.
Zo veranderde American Gothic van een discutabel cliché over boeren naar een spiegel waarin iedereen de authentieke Amerikaan kon zien die hij of zij wenste.
Wat het schilderij tot icoon verhief was haar spilfunctie in het gevecht over de identiteit van een veranderende natie. De helft van de beroepsbevolking was boer in 1880, maar veertig jaar later was dit nog maar een kwart. Interessant genoeg leek Grant Wood zelf in de jaren dertig juist ‘terug’ te gaan naar zijn plattelandswortels, toen hij zich meer en meer los maakte van zijn vormende jaren als kunstenaar in Parijs en München. Hij begon vaker overalls te dragen en zei zelfs tegen een krant dat al zijn goede ideeën tot hem kwamen als hij een koe aan het melken was. “Authenticiteit is zijn fetisj”, schreef Newsweek na een bezoek aan zijn boerderij in Iowa, een constatering die ook geldt voor de verdere ontwikkeling van zijn kunst. Hij begon zich te profileren als voornaamste schilder van de Regionalisten, een stroming van kunstenaars die de essentie van de streek vast wilden leggen. Time Magazine beschreef in 1934 hoe deze schilders zich afzetten tegen “de waanzinnige parade van kubisme, futurisme, dadaïsme en surrealisme”. Europese schilderkunst was zo opzettelijk onbegrijpelijk geworden “dat het geen nieuws meer was als een schilderij ondersteboven werd opgehangen.” Time drukte een afbeelding van American Gothic paginagroot af bij het artikel, voor het eerst helemaal in kleur.
Het was in die jaren, toen de Grote Depressie het Midwesten hard trof, dat Woods schilderij alsnog als nationale klassieker werd omarmd. Een al dan niet bewust uitgelokt misverstand had het tableau onomkeerbaar naar de voorgrond gedrongen, met dank aan een steeds dominantere beeldcultuur. Zo veranderde American Gothic van een discutabel cliché over boeren naar een spiegel waarin iedereen de authentieke Amerikaan kon zien die hij of zij wenste.
–
‘Blijf jezelf, doe gewoon, wees positief (het glas is halfvol). Humorvol. Geen arrogantie, geen spatjes’. Deze woorden staan vermeld onder een van de kernwaarden op de website van de BBB: Authenticiteit. Lijsttrekker Caroline van der Plas, de vrouw met het leren jack en de grote oorringen,snapt één ding heel goed en dat is dat Nederlanders verzot zijn op hun zelfbeeld van gewoon en ongecompliceerd. Je zou dit boerse eigenschappen kunnen noemen, maar het succes van de BBB bleef bij de Provinciale Statenverkiezingen niet beperkt tot een paar christelijke, landelijke streken: de partij werd in alle provincies de grootste. In de media klonk het geluid dat zoveel Nederlanders op Van der Plas hadden gestemd uit spirituele leegte, omdat zij de zin van hun eigen werk als procesoperator, HR-consultant of verbetermanager niet zo eenvoudig uit konden leggen, en stiekem snakten naar de zingeving van het harde boerenbestaan.
Het is het romantische cliché van de boer dat aanspreekt: de eenvoudige maar oprechte man of vrouw die opstaat voor dag en dauw om in harmonie met de natuur, graanstengel in de mond, het land te voeden. Tegelijkertijd heeft de gemiddelde Nederlander nog maar heel weinig echt contact met boeren: ze zijn met steeds minder terwijl hun bedrijven steeds groter en onpersoonlijker zijn geworden. Veel mensen kennen de boeren vooral van hun scherm, met dank aan de onvermoeibare Yvon Jaspers en haar datingshow Boer Zoekt Vrouw. Zij stelt de schuchtere vrijgezellen natuurlijk niet alleen voor aan potentiële partners, maar toch ook aan ons. Al bijna twee decennia lang worden de onhandig flirtende boeren door bankzittend Nederland in de harten gesloten. En een beetje uitgelachen.
Natuurlijk is het niet vreemd dat Van der Plas zo’n nationaal succes wist te behalen, want net als American Gothic is Boer Zoekt Vrouw een fijn beeld om chauvinistisch bij weg te zwijmelen. Voornamelijk witte mensen, gebonden aan de grond, die hun authentieke karakter niet hebben laten verkwanselen door stadse fratsen als chai lattes, moderne kunst of zorgen om een grotere wereld buiten het erf. Toen Jaspers het informatievere tv-programma Onze Boerderij ging presenteren, waarin het dagelijkse wel en wee van het boerenbedrijf aan bod komt, zette ze deze tegenstelling nog dikker aan. Ze zei ervan te zijn geschrokken hoe weinig Nederlanders eigenlijk weten over hun voedselproductie en noemde het haar persoonlijke missie om het boerenleven naar de burger te brengen. Er is natuurlijk ook niemand geschikter dan zij, want met haar witblonde haar en vriendelijke, open gezicht is ze zelf ook zo lekker gewoon.
Dat het beeld van Yvon Jaspers en de gewone boer erg bruikbaar is voor agrarische multinationals werd duidelijk toen veevoedergigant ForFarmers haar wist te strikken als merkambassadeur. Voor de imagocampagne “Proud to be a farmer” (trots op de Nederlandse taal blijkt voor de agrarische sector meestal geen speerpunt), deed ze onder andere mee aan een reeks promotievideo’s. We zien haar in een grasveld aan een picknicktafel zitten met wat grazende koeien op de achtergrond. Twee mannen schuiven aan om uit te leggen dat ForFarmers een fantastisch bedrijf is. Intuïtief verwacht je dat er elk moment een bus geïnteresseerde vrijgezellen voor komt rijden, maar onder hun praktische trui en jas dragen de mannen overhemden. Het blijken de directieleden van het bedrijf, in een tableau dat nauwelijks te onderscheiden is van de programma’s die Jaspers voor de publieke omroep maakt.
De dieren zouden die deur toch sowieso nooit openkrijgen, denkt hij, dus voor wie is dat slot dan eigenlijk?
Onze Boerderij kreeg nog wel kritiek van dierenrechtenorganisaties omdat Jaspers in een aflevering nogal een rooskleurig beeld van de bio-industrie schetst. Maar dat de gruwelen van de intensieve veehouderij buiten het zicht van Nederland blijven komt natuurlijk niet alleen door haar. De boerenprotesten begonnen in 2019 omdat een groep veehouders zich niet door de overheid beschermd voelden toen dierenactivisten een hangslot van een megastal vol varkens hadden geforceerd. De activisten filmden honderden doodzieke biggen, badend in hun eigen schijt en volgepompt met antibiotica, gefokt om zo snel en zo vet mogelijk weer te sterven zonder enige kans op kwaliteit van leven. Dat hangslot doet me denken aan een passage uit Eating Animals (2009) van de Amerikaanse schrijver Jonathan Safran Foer, waarin hij met een groep PETA-activisten inbreekt in een kippenstal en ook op zo’n slot stuit. De dieren zouden die deur toch sowieso nooit openkrijgen, denkt hij, dus voor wie is dat slot dan eigenlijk?
–
Wat als Yvon Jaspers tussen mij en mijn docent in had gestaan in het museum? Misschien zou ze haar hele wereldbeeld bevestigd hebben gezien in American Gothic, maar het zou me ook niets verbazen als ze zich betrapt had gevoeld. Dat ze moest blozen, zou zien dat Grant Wood haar voor was geweest, om vervolgens stilletjes naar het volgende schilderij te schuifelen. Of zou ze als expert door hebben gehad dat de man en vrouw op het schilderij helemaal geen boeren waren? Wood had zijn zus gebruikt als model voor de vrouw, de “boer” is een tandarts uit de buurt. Zelf kon ik dat toentertijd niet zien, geobsedeerd door mijn eigen gebrek aan waardering voor de mensen die mijn eten maakten.
Betekende dat dat ik er ook in was getrapt? Viel ik voor een valse tegenstelling tussen stad en platteland, een idee over mezelf en mijn plek in de moderniteit? Want zoals het incorrect maar wel fijn en overzichtelijk is om de wereld in te delen in goed en kwaad, hechten mensen ook aan contrasten, definiëren we onszelf nu eenmaal het makkelijkst tegenover de ander. Maar omdat deze zwakke plek makkelijk kan worden misbruikt voor politiek gewin is het belangrijk om niet te gretig de rollen aan te nemen die voor je worden geschreven. Ook al is het nog zo verleidelijk om schuld te bekennen om een mooi verhaal over een authentieke, bedreigde wereld, vlak om de hoek, in stand te houden.
Ik weet nog hoe schitterend ik American Gothic vond. Het contrast van de perzikrode schuur tegen het lichtblauw van de lucht en de boerenkiel, de gespiegelde patronen van de gordijnen en het schort van de vrouw, de lichtval op haar goudblonde haar. Misschien vond ik het wel zo mooi dat ik helemaal niet wilde weten dat de treurige boer eigenlijk een tandarts was.
Maar nu wil ik dat wel.
Als ik door Nederland rijd, zie ik veel grote vlaktes waarop eenzelfde gewas wordt verbouwd, goudgele tarwe, lange rijen groene preisprieten of grote bloemkoolbladeren, maar ik houd stil voor een enorm veld aardappelen, groene planten met witte bloesem. Het is schitterend in zijn massaliteit, de weerkaatsing van de zon op het felle wit verblindt me. Als ik mijn ogen een beetje dichtknijp zie ik alleen een zee van wit, wit als het katoen dat veel Amerikaanse boeren met schulden werden gedwongen te planten tijdens de Grote Depressie. “Dat is roofbouw, het zuigt het bloed eruit”, zeggen de boeren tegen de vertegenwoordigers van de bank in De Druiven der Gramschap, John Steinbecks aanklacht tegen Big Agro. De boeren willen wisselbouwen, het bloed weer terug in het land kunnen pompen. Maar de mensen van de bank kunnen alleen maar zeggen dat ze het zelf ook niet hebben bedacht. De boeren die Steinbeck beschreef in zijn roman moesten op de vlucht voor de dust bowls, de zand- en stofstormen die waren ontstaan door een combinatie van droogte en erosie, veroorzaakt door jaren van intensieve landbouw en uitputting van de grond. Zij kregen pas sympathie van de Amerikaanse bevolking toen de agrokapitalisten het al voor hen hadden verpest. En in plaats van dat die verantwoordelijk werden gehouden, ging Amerika zwijmelend naar een schilderij zitten turen.
“Dat is roofbouw, het zuigt het bloed eruit”, zeggen de boeren tegen de vertegenwoordigers van de bank
Er is al vaker gezegd dat de monocultuur een van de grootste problemen van de Nederlandse landbouwsector is. Het is op korte termijn efficiënter en minder riskant, maar gewassen worden op den duur vatbaarder voor infecties, hebben meer gif nodig en nemen meer voedingstoffen op uit de grond dan dat ze teruggeven. Wetenschappers waarschuwen dat een groot deel van de grond in Nederland nog maar vijftig keer op deze manier kan worden gebruikt, dan is het land uitgeput. Maar ondanks dit alles durven veel boeren een overstap naar duurzamere landbouwvormen nog niet aan, want het financiële risico is gewoon nog te groot.
En toch. Een boer uit Goeree-Overflakkee heeft deze sprong onlangs wel gewaagd, laat ik me door hem vertellen. Sinds kort bedrijft hij strokenteelt, waarbij verschillende gewassen worden afgewisseld op lange, reepjes land, smaller dan drie meter, om bodemerosie tegen te gaan. Je kan het zien als je over het land loopt, zegt hij, de wortels groeien recht de grond in zonder allerlei obstakels tegen te komen. De bodem leeft, zit vol schimmels, bacteriën en insecten die nooit een heel veld kunnen uitroeien, omdat veel van hun natuurlijke vijanden in andere stroken te vinden zijn. En mochten ze toch sterker worden, dan zouden ze maar één reepje gewassen te grazen kunnen nemen.
Staand voor die stroken met kool, pompoen, aardappelen en kruiden, waarvan de verschillende tinten groen mooi tegen elkaar afsteken, begrijp ik opeens waarom mijn docent grijnsde toen ik mijn sympathie uitsprak voor de verdrietige boeren van American Gothic. Ik was lui, liet me meeslepen om als boerenknuffelaar een ingewikkelde moderniteit af te wijzen. De makkelijke weg, want “de boer” bestaat natuurlijk helemaal niet. Een diverse beroepsgroep met een waaier aan problemen wordt op dit doek vernauwd tot één portret, bol van romantiek en witte authenticiteit. We zien hun gezichten, ouderwetse kleding, houten huis en hooivork, maar niets van het werk dat zij doen. Geen dode dieren, stronthopen of bodemvervuiling. De grond waar ze op staan zien we zelfs helemaal niet: het schilderij houdt op bij hun middel. Misschien schuilt hun verdriet hier wel in, verwachten ze dat ook hun bodem gedoemd is tot stof te vergaan als ze op deze weg door moeten gaan.
Denkend aan de dust bowls, het catastrofale gevolg van de Amerikaanse roofbouw op het land blijf ik kijken naar de lange gekleurde stroken in het veld voor me, de moed en vernieuwing die zulke ellende hier moeten voorkomen. Ik sluit mijn ogen, zie de lange, gekleurde reepjes dansen op mijn netvlies, en zou willen dat ik met een stanleymes voor American Gothic stond om het canvas te bewerken als de boer hier de grond.
Dit essay is tot stand gekomen in samenwerking met De Nieuwe Garde. De Nieuwe Garde is een platform dat de krachten van de literaire, culturele en wetenschappelijke velden verenigt, en die inzet om beloftevolle schrijvers hun weg in de essayistiek te laten vinden.
Over de auteur
Lennart Bolwijn (1993) schrijft korte verhalen en essays, vaak over politiek maar om minder cynisch te worden ook steeds meer voor de lol. Na een bliksemcarrière in de journalistiek doet hij momenteel een opleiding aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Werk van hem verscheen eerder in Hard//Hoofd, Folia en Elsevier.
Over de illustrator
Loïs Dalou (1998) is een kunstenaar met een achtergrond in culturele antropologie. Ze vindt met name inspiratie in onverwachte ontmoetingen. Zoals een gesprek met een vreemde op straat of een rivierkreeft die plots midden op het voetpad staat. Deze ontmoetingen haalt ze graag uit context en zet ze om in tekst en beeld.
Lees meer uit de categorie essay
Schudden voor gebruik
Door Sanne PietersSinds ik in een studentenhuis zonder centrale verwarming of kabel woon, kijk ik weinig TV. In de vakantie paste ik twee weken op de kat in mijn ouderlijk huis en deed weinig anders dan lang douchen en televisie kijken. Ik zapte meerdere keren langs een reclame over pulp-vrij sinaasappelsap van een bekende fruitsapfabrikant. ‘Wel het […]