Trees
Door Jelmer Birkhoff | beeld: Ellis van der Does
Naast haar zijn aan weerszijden nog barkrukken vrij. Daar moet een reden voor zijn, dus ga ik naast haar zitten en bestel twee fluitjes.
Trees heet ze, en ze kent het leven. Op haar zestiende beviel ze van haar eerste kind. Haar enige ook. Dat is alweer 54 jaar geleden. ‘Regina heet ze. Dat is Spaans voor koningin’, verduidelijkt ze, ‘of Frans, weet ik veel.’ De laatste woorden hoest ze uit. Als het over is neemt ze meteen een nieuwe hijs. Marlboro Lights is haar parfum.
Ze is een vrouw die voldoet aan alle caféclichés: grote oorbellen van gouden plastic, kort leren rokje, een permanent. Aan haar zebra-shirt met diep decolleté kleven katten- of hondenharen. Er komt altijd een leeftijd waarop het dragen van jeugdige kleding juist nadruk op je leeftijd legt. Dat moment ligt waarschijnlijk zo’n dertig jaar achter haar.
Zestien. Ik zeg dat ik op die leeftijd nog niet eens echt seks had gehad; een beetje voelen, meer niet. Die uitspraak ziet ze als een uitnodiging om me van top tot teen te bekijken. Ik weet zeker dat ze daarbij aan seks denkt. ‘Zonde’, zegt ze tenslotte. ‘Ja, ik doe er niet meer aan, maar tegen jonge gasten als jij zeg ik altijd: je moet je lul nooit alleen maar slijten met pissen, daar krijg je spijt van.’ Haar gevatheid is routine maar haar medelijden oprecht.
Ze heeft heel haar leven op de markt gestaan. ‘”Groente en fruit, het beste op Zuid.” Dat was allemaal nog voordat die buitenlanders kwamen en iedereen nog gewoon appels en peren wilde hebben, in plaats van saffraan en kousenband.’ Ze kijkt in haar glas en tuurt het verleden in. ‘Wij hadden de beste kraam. Het was mijn vaders trots. Op een dag ging hij plotseling dood. Midden op de dag aan de Beijerlandselaan. Hartaanval. Ik zie hem zo nog gevouwen over de bananen liggen. Voor hem kon het eigenlijk niet mooier maar ik heb nooit meer bananen gegeten.’
Ze lacht het van zich af en neemt een hijs. En nog een, omdat ze ervan geniet dat ik zichtbaar op de rest van haar verhaal wacht.
‘Mijn zus en haar man hebben het zaakie overgenomen. Ze deden hun best hoor maar toch komt er de klad dan in hè. Ik heb het zien gebeuren maar naar mij luisterden ze niet. Ik was het nakomertje, dus wat wist ik? Toen zijn mijn man en ik voor onszelf begonnen. Spijkerbroeken, speelgoed, huishoudelijk. Heerlijk de markt, altijd mensen om je heen. Ik ben echt een mensenmens.’
Rechts van ons zitten wat oude stelletjes. De mannen hebben een snor. Ook hun vrouwen drinken bier. Op een rijtje luisteren ze naar het geroffel van de regen. Niemand kijkt elkaar aan; als ze praten, praten ze tegen het schuim in hun glas. Ergens in een hoek achter hun hoofd babbelt een TV door de radio heen.
‘Emma, doe ons nog wat te drinken,’ herstart Trees ons gesprek. ‘Zet maar op zijn rekening.’
Ik knik als Emma me vragend aankijkt.
Ze verkoopt me bier aan mijzelf. In principe staat ze nog steeds op de markt.
‘Na acht jaar ging mijn vent ervandoor met een ander. Ik was nog wel speciaal voor hem naar Noord verhuisd. Dat waren helemaal geen Rotterdammers joh, alles kouwe kak. Achteraf heb ik meer last gehad van die verhuizing dan van de scheiding. Het was na die ene avond eigenlijk nooit meer iets bijzonders geweest. Eigenlijk was zelfs die ene avond een aanfluiting. Het was drie halen en broek omhoog. Maar ja, blijkbaar had-ie toch iets goed gedaan, want ik was mooi zwanger. Dan mos je trouwen hé.’
Alles wat Trees verdiende, verzoop hij. Nadrukkelijk ‘hij’. ‘Hij’ mag geen naam hebben. Hij is een café begonnen in Schiedam waar hij zelf zijn grootste klant was. ‘Hij is al jaren dood. En die nieuwe van hem ook. Ja, ieder zijn straf.’
Ze breekt de nek van haar peuk bij het uitdrukken. Haar aansteker beeft als ze een nieuwe opsteekt. ‘Hij’ is nog lang niet vergeten.
‘Die kleine heb-er nooit iets van gemerkt. Ze herinnert zich hem niet eens goed. Ik hebt altijd gezegd dat ze d’r niks an mist ook. Bovendien: ik was marktvrouw. Ik verkocht alles, ook heus mezelf wel hoor jongen. Ik zag er goed uit, ik kon elke vent meekrijgen. Er was altijd wel een man in huis die ze “pa” kon noemen.’ Het heimweet in haar stem.
Ze zuigt aan haar sigaret en denkt aan al die peuken die ze rookte in bed. Het enige waar ze echt van hield was het genot. Hun namen kent ze niet meer, hun lichamen nog allemaal. Met rood gelakte nagels trok ze tijgersporen op hun ruggen.
‘In die jaren werd er aan meer dan alleen sigaretten gezogen.’ Ze hoopt dat ik schrik van haar directheid.
‘En dan word je toch weer verliefd.’
Eerst was er een taxichauffeur geweest maar die had aan haar niet genoeg en reed van bordeel naar bordeel. Toen leerde ze Giboul kennen, een pikzwarte Afrikaan die glom als hij zweette. Hij was het beste geweest.
‘Echt dat dierlijke, heerlijk. Tot ik erachter kwam dat hij amper 25 was. Je ken het ook niet zien aan die gasten, hé?’
Toen Willem, de allerlaatste. ‘Ik hield echt van hem maar twee weken nadat Regina uit huis ging, had hij het ook opeens gezien.’
Emma zet een nieuwe asbak voor ons neer. Het is dat soort service dat bij een goede barvrouw hoort, uitgevoerd met perfecte achteloosheid.
‘Toen ik ernaar vroeg zei ze dat hij nooit aan haar had gezeten. Dat geloof ik wel, hij was daar te sullig voor, maar ik weet zeker dat hij aan haar dacht als hij tussen mijn benen lag. Toen heb ik tegen mezelf gezegd: klaar! Ik heb twee katten gekocht en heb nooit meer een vent in huis gehaald. Ik was 35.’
Een half leven geleden.
‘En ook echt nooit meer een vent aangeraakt. Ken je het je voorstellen? Mijn zus heeft een kleinzoon van 35’.
‘En Regina?’, vraag ik, ‘heeft zij kinderen?’
‘Geen eens een vent op het moment. Ze heeft er heel wat versleten hoor. Toen ze jong was al. Ze wilde naar Amerika, filmster worden. Toegegeven: ze had een leuk bekkie – ze leek op mij, hè. Goed, om dat te kunnen betalen werkte ze na de markt ook nog als schoonmaakster. Ze was erg goed. In de buurt zeiden ze: “Die meid is zo schoon, ze zuigt zelfs onder de dekens”. Als moeder ben je natuurlijk de laatste die dat hoort, maar uiteindelijk komt alles uit. We hebben er nooit over gesproken. Ik was bezorgd hoor, dat wel, ’t blijft toch je kleine meisie. Maar goed, ze had de leeftijd waarop je ze toch niet tegen ken houden, dus dat heb ik ook niet geprobeerd. Na twee jaar had ze genoeg gespaard om te gaan.’
Ze houdt even stil. ‘En ging.’ Ze slikt haar fluitje leeg.
‘Filmster is ze nooit geworden. Er waren zat films waarin ze kon spelen maar dat waren niet de films waarop ze hoopte, als je begrijpt wat ik bedoel. Ze is danseres geworden. In truckercafés en zo. Dat leverde ook goed op maar was toch wat normaler. Ze heeft natuurlijk ook haar trots; ze heeft niet alleen mijn uiterlijk maar ook mijn karakter.’ Trees gaat wat verzitten en trekt haar zebratruitje nog wat verder omlaag. Op haar decolleté woekert een boeket aan ouderdomsvlekken.
Eén van de oudere mannen helpt zijn vrouw in haar jas. ‘Tot morgen’, roepen ze. We steken onze hand op en kijken ze na. Hij houdt de deur voor zijn vrouw open en samen stappen ze de regen in.
‘Doe ons nog maar een fluitje, Em’, zegt Trees.
In de stilte die valt kijk ik wat naar de TV, waarop het oorlog is. Ver weg.
‘Verschrikkelijk toch, al die ellende?’, probeert Emma. De oorlog interesseert haar niet maar ze verstaat haar vak. Een stil café is geen café.
‘Mijn zus is er eens heen geweest,’ zegt Trees opeens.
‘Naar Syrië?’, vraag ik?
‘Hè? Nee, naar Amerika natuurlijk. Zij wel. Ze belde me opeens toen ze naast Regina stond, in Boston. “Verrassing” riep ze door de telefoon “leuk, niet?” Ik heb maar leuk terug gedaan, maar dat stak hoor jongen. Ik stond in brand.’
Nog steeds.
‘Zelf had ik nooit tijd. Op de markt ken je niet wegblijven hé. Hunnie hadden tijd zat. Nadat die kraam van ze over de kop was gegaan is mijn schoonbroer wat in de haven gaan doen. In de haven is het goed verdienen, dat weet iedereen. Die verraders zijn gegaan zonder mij iets te vertellen. We hadden al niet veel contact maar het is er niet beter van geworden.’
Op de TV braken reclames een wereld vol vrolijkheid uit. Ver weg.
‘Goed, ze was dus danseres, Regina, maar dat is lastig hoor. Ik bedoel je blijf niet mooi natuurlijk. Dus op den duur schuiven ze je gewoon aan de kant. Daarna is ze getrouwd met zo’n chauffeur die vaak kwam kijken. Ik zei nog: ik ken die gasten, niet doen. Maar ja, je weet hoe dat gaat, toch doen. Binnen het jaar had hij haar geruïneerd. Hij gokte meer dan dat hij reed. Geen cent meer te makken – het lijkt wel een boek hé, heel dat verhaal. Kijk…’
Ze neemt vlug een hijs. Adempauzes kent ze niet, alleen rookpauzes.
‘Op de markt gaat een hoop zwart, dus ik had een aardig voorraadje in een schoenendoos. Daarmee kon wat worden afgelost maar lang niet alles. Ze is van die vent af nu en werkt in de bediening maar dat is hard voor weinig in Amerika. Dus om een beetje te kunnen leven vraagt ze mij af en toe om een extraatje. Maar ja, ik heb ook maar een bescheiden pensioentje.’
‘Ze heeft d’r eigen dochter nooit meer gezien’, versnelt Emma het verhaal, terwijl ze een doekje over haar bar haalt.
Trees bijt op haar tranen.
‘Je mag dat best erg vinden hoor, meisie’, vindt Emma. ‘Weet je wat? Jij krijgt er één van het huis.’
Trees drinkt in stilte, terwijl Emma haar in haar ellende bevestigd. Ellende is omzet.
Ik denk aan het mensenmens, naast wie gewoonlijk niemand zit. En aan haar dochter die danste tot ze lelijk werd.
‘Ze is mijn allesie, mijn Regina’, herpakt Trees. ‘Ze belt elke week. Al die jaren al.’
Op dat moment gaat mijn mobiel. Toeval is genadeloos.
‘Je vriendin, moet je naar huis?’ raadt Trees als ik opgehangen heb.
‘Nee’, lieg ik omdat het gevoel heb dat ik haar verraad door niet alleen te zijn, ‘maar ik moet wel gaan.’ Als ik afreken, doe ik net of ik niet doorheb dat ik ook het glas van het huis betaal.
‘Tot volgende week?’ wil Trees weten.
‘Nee,’ zeg ik, ‘Ik was verdwaald en wilde alleen even schuilen voor de regen.’ Als ik in mijn jas sta tikt Trees me aan. ‘Zeg, eenzaam ben ik niet hoor…, hoe heet je eigenlijk?’
‘Klaas’.
‘Eenzaam ben ik niet, Klaas, echt niet.’
Ik knik.
‘En niet vergeten hé: het is mooi spul, dus gebruik je lul!’ Ze wil vrolijk afsluiten maar het werkt niet meer. Ze merkt het zelf ook en probeert het te redden door zelf hard te lachen. Pas dan valt het op dat ze ook stukjes van haar voortanden heeft gelippenstift.
Ik laat twee tientjes op de toog liggen en draai me om. Vlak voordat ik naar buiten stap vindt Emma haar fooi en roept me na: ‘Verdwaal nog maar eens hierheen!’
De regen spoelt een gordijn van sigarettenrook uit mijn haar. Door het bewasemde raam zie ik hoe Trees een nieuwe peuk opsteekt. De afgelopen drie kwartier beleefde ik haar hele leven, dat draaide om een dochter die er niet was. Ik steek mijn hand naar haar op maar ze kijkt al niet meer. Ze verwacht het niet. Ze is het gewend dat mensen zich omdraaien en gewoon uit haar leven lopen.
Over de auteur
Zie http://www.jelmerbirkhoff.nl
Over de illustrator
Ellis van der Does is een Nederlandse illustrator en ontwerper gevestigd in Londen. Haar stijl is helder en fris door het gebruik van verschillende technieken en sprekende kleuren. Haar beelden bestaan vaak uit een combinatie van bestaande vormen om zonieuwe verhalen te maken. In september 2015 behaalde zij haar MA in Graphic Design Communication aan Chelsea College of Art and Design. Ellis werkt autonoom en in opdracht voor onder meer Museum of Sound & Vision, Root+Bone Magazine, Overdose.am, Girls Club Zine, Bite Me, Chanced Arm, Sister Magazine, The Carton and Staatsbosbeheer. Meer over Ellis vind je op haar website: www.ellisvanderdoes.com
Lees meer uit de categorie kort verhaal
De ambulance
Door Joran M.C. SimoensDe ambulance De twee ambulanciers legden me op een brancard en tilden me de ziekenwagen in. Ik had er alles aan gedaan om ze tegen te houden. Mijn smeekbedes werden al snel overstemd door het geluid van de loeiende sirene en op mijn rug liggend trilde mijn lichaam door de hoge snelheid waarmee we over […]