De Surrealist: Aardappelcancan
Door: Robin van Ommen
Beeld: Ruben Gringhuis
25 april 2023
Ik was net na het hardlopen op de bank geploft en wreef gedachteloos over mijn warme benen. Terwijl ik naar mijn schoenen keek, viel het me opeens op. Of eigenlijk: ik zag het nu wéér.
Ik had verschillende sokken aan. De linker was groen met watermeloentjes, van dun katoen. De rechter juist spierwit, van stugge sportstof. Ik trok mijn hardloopschoenen en sokken uit. Als een inspecteur hield ik de niet-passende, zweterige sokken naast elkaar. Was er van deze helften één heel te maken? Ik hing de groene voor de witte, de witte voor de groene. Daarna maakte ik van het paar een prop. Het resultaat: twee soorten jam in één pot.
Om mijn sokken na het wassen bij elkaar te zoeken, om er proppen van te maken, om ze in de kast te doen, om ze te vervangen als de ene helft zoek was, dáár had ik allemaal geen zin in. Ik wist niet eens of ik wel een passend paar bezat. Mijn sokkenla zat tjokvol eenzame helften.
Ik had alles wat ik nodig had: warme voeten, onafhankelijkheid, mezelf
Door dat woord ‘eenzaam’ moest ik aan Plato’s Symposium denken, waarin Aristophanes spreekt over de meervoudige mens met vier armen, vier benen en twee hoofden. Ik stelde me voor hoe dat zou zijn, zo veel ledematen. Had een meervoudige mens dan ook vier sokken nodig? Hoe vouw je zo veel sokken op tot een prop? Omdat de meervoudige mens té handig was, hadden de goden hen uit jaloezie doormidden gespleten. En in dat proces was onze linker- of rechterhelft door een kier in een kosmische wasmachine geglipt.
Hoe het ook zij, met die sokken, ik was ermee gestopt. En ik vond dat helemaal niet erg, eigenlijk. Enkelvoud is toch niet fout? En zeiden verschillende sokken niet ook iets? Waarom moest alles toch in paartjes? Ik had alles wat ik nodig had: warme voeten, onafhankelijkheid, mezelf.
De bezwete prop in mijn handen stonk behoorlijk. Tijd om een wasje te draaien.
Toen ik mijn natte sokken die avond uit de machine haalde, schrok ik. Er hingen twee grote, priemende ogen in het chroom van de trommel. En meer. Een kort snorretje. Netjes geharkt haar. Een bolhoed? Tweemaal keek ik van de wasmand naar mijn natte sokken naar de machine, om me ervan te verzekeren dat het écht geen gezichtsbedrog was.

‘Je bent iets kwijt.’ Het gezicht klonk blikkerig.
Ik verstijfde. Sprak de wasmachine nou?
‘Ja, jij! Jij daar! Je hoort me wel. Jij bent iets kwijt en ik weet waar je het kunt vinden.’
Ik stamelde: ‘Ie…iets kwijt?’
‘Jazeker.’
Ik gooide de kluwen kletsnatte rechter- en linkersokken in de wasmand. Bij nader inzien leek het gezicht op Charlie Chaplin. Of nee: hij léék er niet op, hij wás het gewoon.
‘Charlie Chaplin?’ vroeg ik dus.
‘Góh,’ klonk het. ‘Hup, nou geen overduidelijke vragen, ik ben ongelooflijk beroemd. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat je me niet meteen herkende.’
‘Waarom zit je in mijn wasmachine?’
‘Waarom… gut, wat zei ik nou net over domme vragen? Dat lijkt me een open deur: ik ben een projectie. Jij hebt me hierin gestopt. Zelf had ik een betere plek gekozen, maar enfin, it is what it is.’
Overduidelijk? Een projectie? Ik begreep er eerlijk gezegd geen snars van. Toch, als je er eventjes over nadacht, was er geen andere verklaring. Hoe anders zat Charlie Chaplin opeens in de waston? ‘Dat is gek, zeg. Ik heb nog nooit een projectie in mijn wasmachine gehad.’
‘Voor alles een eerste keer.’ Charlie Chaplin tikte met zijn rechterhand op zijn bolhoed. ‘Hoe het ook zij, jij bent iets kwijt, jongen.’
Ging hij weer. Iets kwijt?
‘Wat zou ik dan kwijt moeten zijn?’
‘Dat lijkt me vrij eenvoudig. Maar eerst… Hup, hup, achteruit!’ Charlie perste zijn gezicht door de gaatjes van de trommel als door een vleesmolen. Slierten en reepjes Chaplin vielen in een hoop op de bodem, tot ze zich weer tot een plofbroek, een jacquet en een bolhoed vormden. Zijn wandelstok schoot uit het wasmachineluik en duwde me brutaal naar achteren. ‘Aan de kant!’
‘Tsch, tsch, je bent er erger aan toe dan ik al dacht’
Ik viel pijnlijk tegen de muur van de gang. Charlie vouwde zich onhandig uit: eerst zijn linkerbeen, dan zijn romp, vervolgens zijn hoofd en ten slotte zijn rechterbeen. Toen hij midden in de gang stond, klopte hij rusteloos zijn jacquet af, streek met een natte vinger over zijn tandenborstelsnor en tikte zijn bolhoed recht met het einde van zijn wandelstok. ‘Natte bende.’ Hij keek op me neer. ‘Zeg, wat zit je daar? Tong verloren?’
‘Ik… ik… ik…’
‘Jij, jij, jij! Ja, dat is het probleem met jou.’ Charlie prikte met zijn wandelstok in de wasmand vol natte, eenzame sokken. ‘Tsch, tsch, je bent er erger aan toe dan ik al dacht.’ Hij bood me de gekromde kant van zijn wandelstok aan en trok me van de grond.
Samen liepen we naar de woonkamer, waar hij aan de eettafel ging zitten. Zijn wandelstok hing hij over de rugleuning van de stoel, maar zijn hoed nam hij niet af. ‘Zet eerst maar even koffie. Twee klontjes suiker.’
‘Drinken projecties koffie?’ vroeg ik, de waterkoker met kraanwater vullend.
‘Wat zei ik nou over onzinnige vragen? Natúúrlijk drink ik koffie.’
Ik pakte twee ongelijke kopjes uit de kast. Terwijl het water kookte, trommelde Charlie ongeduldig op tafel. Buiten het raam blafte een hond, drie keer. Met volle kopjes liep ik terug naar tafel. De koffie rook naar verbrande broodkruimels.
‘Wat jij kwijt bent is een aardig probleem geworden. Jij bent je meervoud kwijt, jongen.’
Mijn meervoud?
Charlie roerde in zijn koffie. ‘Ik zie dat je er weer, zoals altijd, weinig van begrijpt. Het is enigszins belachelijk, eigenlijk. Het lukt de meeste mensen om hun meervoud te vinden zonder interventie. Sterker nog: de meeste mensen raken die nooit kwijt. Maar jij maakt er een heus potje van. Daarom ben ik hier, of eigenlijk: daarom heeft je onderbewustzijn me hier neergezet, omdat het onderhand wel welletje is met al die onzin.’
‘Onzin? Hoor eens…’
Charlie hield zijn hoofd schuin. Zijn vingers trommelden onophoudelijk op het tafelblad. ‘Daar heb je het mis, jongen, goed mis. Het is écht je reinste onzin.’
‘Maar daar heb ik toch helemaal niet om gevraagd?’
‘Integendeel, dat heb je wel degelijk. Ik zei toch dat ik een projectie ben? Jij hebt me geroepen, onbewust. Of ik hier natuurlijk daadwerkelijk ben is nog maar de vraag. In essentie is dit een psychotische episode.’
Van dat laatste schrok ik. ‘Wil je nu zeggen dat ik gek ben?’
‘Och, gek, gek. Voor iemand die hallucineert, ben je aardig lucide.’ Hij bracht het kopje secuur naar zijn mond. ‘Lekkere koffie, trouwens.’
Ik keek de kamer rond om mezelf houvast te geven. Een psychose? Ik dacht aan psychedelische drugs. Ik controleerde de muren. Geen gekke patronen, geen vervormde gezichten, geen ongewone geluiden. Ook de koelkastdeur, het tafelblad, de deur naar de gang en het bijzettafeltje waren doodgewoon. Niets in de woonkamer deed vermoeden dat ik me in een bad trip bevond. Zelfs Charlie Chaplin – hoe vreemd ook – leek levensecht. Ik kon hem zo aanraken. ‘Mijn meervoud, dus?’ vroeg ik.
‘Je meervoud, ja.’
‘En hoe vind ik dat?’
Charlie kreeg een vuile glimlach op zijn gezicht. ‘Dat kan ik niet zeggen. In essentie weten wij evenveel. Maar omdat ik uit je onderbewustzijn kom, weet ik wat jij niet actief weet. Een beetje, hoe zeg je dat, als spullen die jij al heel lang kwijt bent: die ene dure Parker–pen, de reservesleutels, de afstandsbediening. Ik weet exact waar die zijn. Door middel van een warm-koudspel kan ik je in de juiste richting wijzen.’
Ik nam een slok van mijn koffie. Ik brandde lichtelijk mijn tong. ‘Er zit zeker niets anders op?
‘Nee, er zit niets anders op.’
‘Vertel me dan maar waar ik moet beginnen.’
Charlie klikte vergenoegd met zijn tong. ‘Heb je toevallig twee vorken en twee aardappels voor me?’
Twee vorken en twee aardappels?
‘Niet nadenken, doen. Twee vorken. Twee aardappels. Beide heb je. De vorken liggen in de la. En wij weten allebei dat je eergisteren een kilozak vastkokende piepers hebt gekocht.’
Ik stond op en liep naar de keuken. Daar pakte ik uit de keukenla twee ongelijke vorken: de ene koperkleurig en robuust, de ander matgrijs en slank. Daarna trok ik de nieuwe zak aardappels naar me toe. Er waren kleine ballen en reusachtige knoesten. Wat voor een formaat wilde Charlie hebben? Maar nog voor ik het kon vragen, riep Charlie vanaf de tafel: ‘Gróte aardappels, hoor je! Nee, de gróótste!’
Ik nam het gevraagde mee naar tafel. Charlie inspecteerde alles, waarna hij goedkeurend knikte. ‘Kan ermee door.’ Eerst legde hij de aardappels pal voor zich op tafel, als twee motorbootjes naast elkaar in de haven. Daarna nam hij een vork in elke hand. ‘Ongelijk,’ merkte hij zuchtend op. ‘Ik herhaal: je bent verschrikkelijk.’
‘Dat valt wel mee, hoor.’
Charlie fronste. ‘Mond dicht en toekijken.’ Hij stak beide vorken rechtop in de aardappels. De motorbootjes waren nu zeilboten. Charlie boog zich zo voorover dat zijn gezicht tussen de twee stelen hing. Met zijn linkerhand pakte hij met een sierlijke boog de linkersteel. Daarna pakte hij op dezelfde theatrale wijze met zijn rechterhand de rechtersteel. Hij keek me aan. Weg was alle dwang en irritatie. Hij zette een speelse glimlach op. In stilte bewoog hij zijn blik overdreven langzaam van de ene aardappel naar de andere. Zó overdreven, dat het duidelijk was dat hij dit expres deed: hij voerde een toneelstuk op.
Hij had een heel succesnummer, aardappels, vorken en gekke bekken bij elkaar
‘Luister,’ bulderde hij, als de verteller die als eerste ten tonele verschijnt om het stuk in te leiden. ‘Elk mens is tweetallig. Je hebt een linker- en rechterkant van je lichaam, twee armen, twee hersenhelften. En zo verder: twee oren, twee schouders, twee ogen, twee voeten. Allemaal helften. En, op die manier, heb je ook twee benen.’
Hij zwiepte de linkeraardappel kruislings langs de rechter, alsof hij een gestrekt been omhoog zwaaide. Daarna zette hem weer keurig op zijn plaats en deed het andersom, schopte de aardappelbenen tot heuphoogte in de lucht, trippelde met beide aardappels een paar centimeter naar links, schopte, trippelde een paar centimeter naar rechts en begon weer van voren af aan. Na een paar keer begon het me te dagen wat hij aan het doen was: een cancan, met aardappels en vorken. Ja, een aardappelcancan.
Terwijl hij de aardappelbenen liet dansen, trok hij de uitbundigste gezichtsuitdrukkingen. Stapte hij secuur opzij, dan keek hij verbouwereerd. Gooide hij aardappels kruislings langs elkaar, dan zette hij een schunnige blik op. Hij had een heel succesnummer, aardappels, vorken en gekke bekken bij elkaar. ‘Het bewustzijn en onderbewustzijn van mensen is niet anders. Het zijn twee helften van één heel. Om synchroon te dansen moeten ze samenwerken. Soms leidt de een, dan leidt de andere. Als dát lukt, kun je de sterren van de hemel dansen. Dan ben je niet links, niet rechts, maar beide kanten tegelijk. Maar bij jou gaat dat dus faliekant mis. Er is geen leider en geen volger. Jouw helften dansen niet met elkaar.’
Hij liet het linkeraardappelbeen struikelen over het rechter. De benen vielen klunzig over elkaar. Charlie liet de vorken los. Hij keek me pruilend aan. Daarna pakte hij de linkeraardappel en zette die voor me neer. ‘Jij bent je meervoud kwijt.’
Ik keek naar de aardappel met de vork erin. Eerlijk gezegd wist ik ook niet hoe dat kon, een cancan met één been. Kon dat eenvoudigweg wel?
Terwijl ik daarover nadacht, stond Charlie op. Hij klopte met zijn handen op zijn jacquet, rilde, ademde bibberend uit. Er dampten er koude wolkjes uit zijn mond. ‘Vooruit met de geit! Ik heb het verschrikkelijk koud.’
‘Nu meteen? Ik heb mijn koffie nauwelijks op.’
‘Ik ben hier niet voor jandoedel,’ beet hij me toe.
Ik liet mijn koffie de koffie en begon door de woonkamer te lopen, terwijl op de achtergrond Charlie steeds ‘koud’, ‘ijzig’ en ‘winterwind’ riep. Ik keek achter de bank en trok de kussens eraf, rommelde tussen de gordijnen, inspecteerde de onderkant van de tafel, tastte achter de boekenkast, nam een kleine omweg door de keuken. Maar waar ik ook keek, het werd geen tikkeltje warmer. Tot ik uit frustratie naar de gang liep.
‘Warm!’
Warm? Het enige wat ik zag waren de natte sokken en de wasmachine waarvan het luikje nog open stond. Ik zette een stap richting de wasmachine.
‘Heet! Oei, oei, oei!’
‘De wasmachine?’ vroeg ik verbaasd. ‘Zit mijn meervoud daarin?’
Ik keek om. Charlie had zijn jacquet uitgedaan en zijn gilet opengeknoopt. Onder zijn armen vormden zich plakkerige zweetplekken. Hij trok een vieze lap uit zijn broekzak, waarmee hij zijn voorhoofd afveegde. ‘Je meervoud,’ pufte hij, ‘zit dáárin.’
‘Dat zit in mijn wasmachine?’
‘Ja-ha,’ zuchtte Charlie, ‘niet zo treuzelen, ik smelt.’
Ik ging op mijn knieën voor de trommel zitten. Charlie keek toe terwijl ik er nagenoeg mijn hele hoofd in stak. Het was vrij ruim daarbinnen, merkte ik meteen.
‘Hier is niets, hoor.’
‘Er barst een vulkaan!’ riep Charlie achter me. ‘Blijf zoeken!’
Ik liet mijn vingers over het chroom glijden, maar vond alleen koud metaal. Ik vroeg me af hoe een meervoud eruitzag. Kon je zoiets vormloos in vormen vatten? Was een meervoud een kubus of een cilinder? Of was het juist complex, zoals een dodecahedron?
Deze sokken, de een goed gebruikt en de ander verwaarloosd, pasten gewoon hartstikke goed
Opeens voelde ik iets. Zacht en hard, dun en korzelig. Het zat in een naad van de wasmachine. Met mijn nagels kon ik er net grip op krijgen. Achter me hoorde ik: ‘Het kookt, het kookt!’
Na een hoop gefrunnik, gepulk en gehannes, trok ik iets uit de wasmachine. Het was een zeer verwassen, korstige watermeloensok. De kleur was er bijna helemaal uit en er zaten schimmelplekken op. De sok was ook een heel stuk gekrompen. Het rook naar wasmiddel en op een vreemde manier naar kindercola.
‘Hebbes!’ Ik hield de sok triomfantelijk omhoog, maar niemand zei iets. De gang was leeg. Er was geen spoor van Charlie te bekennen.
Nou zeg.
Ik viste de natte rechterhelft van de korstige sok uit de wasmand en maakte van beide sokken een prop. Ze pasten onmiskenbaar goed bij elkaar, ondanks de korsten, de nattigheid en de verschrikkelijke geur. Zelfs het verschillende formaat maakte niet uit. Deze sokken, de een goed gebruikt en de ander verwaarloosd, pasten gewoon hartstikke goed.
Ik dacht aan alles wat zich had voorgedaan. Charlie Chaplin in de wasmachine, een cancan met één been, aardappels en vorken, en de meervoudige mens van Aristophanes. Ik voelde een sterke drang om mezelf met mezelf in een prop te vouwen. Om eindelijk eens meer armen en meer benen te zijn.
En plots, was het heel simpel.
Ik stond versteld over de eenvoud.
‘Hallo, meervoud,’ zei ik tegen mezelf.
En mijn meervoud zei hallo terug.
Over de auteur
Robin van Ommen (1991) is reiziger en klaploper. Hij publiceerde o.m. in Kluger Hans, Vuurland en ABCyourself. Hij schreef twee korte films: <i>Tandem</i> en <i>Hap</i> voor 48 Hour Film Project. Hij herschrijft nu zijn debuutroman vanuit Mexico.
Over de illustrator
Ik ben Ruben Gringhuis, stripmaker, schrijver en illustrator. Twee jaar geleden studeerde ik af aan de Kunstacademie in Zwolle, en werd ik onderdeel van kunstcollectief Beeldkeuken. In mijn strips zocht ik eerst heel sterk naar een strakke, ambachtelijke vormgeving. Inktwerk met een klein penseeltje, de lijnen zo strak mogelijk. Om dat te benadrukken werkte ik vooral in zwart-wit. Tegenwoordig zoek ik ook meer de kleur op, en ben ik wat verhalender gaan tekenen.
Lees meer uit de categorie De Surrealist
De Surrealist – Poëzie: Hemel Echo van Rossum
Door Hemel Echo van Rossumwe zijn afgeleid op onze onverschillige knieën een schaafwond in de vorm van een kakkerlak de melktanden bewaard in de groeven van mijn rug schieten eruit bij slechte gewoontes als bolknak en jenever de gesp van je eerste paar schoenen losgetrokken op het asfalt liggen mijn geheimen opengereten een ontstoken geweten zweet met een […]