kort verhaal

Wankelen heeft een slechte reputatie

Door: Steff Geelen
Beeld: Carlyn Westerink

3 november 2023

Verdwijnen bleek makkelijker dan ik dacht. Blijkbaar kun je je zo traag terugtrekken dat niemand het nog doorheeft. Of in ieder geval geen moeite meer doet. Behalve Beer dan. Eerst waren het telefoontjes, maar toen ik na de zoveelste keer niet opnam, kwam hen langs en belde net zolang aan tot mijn hersenpan ging rinkelen en ik wel open moest doen. Ondersteboven stond hen in de deuropening. Hen had fruit meegebracht, een hele mand vol. Echt iets voor Beer. Ik stelde me voor dat de stoffige druiven, de dikke, olieachtige sinaasappels en de glimmende appels op de vloer uit elkaar zouden spatten.

Veel had ik niet over mijn toestand verteld. Het was genoeg, vond ik, om te zeggen dat er iets mis was met mijn evenwichtsorgaan. Met mijn wijsvinger tikte ik tegen de zijkant van mijn hoofd. Beer knikte en plofte neer op de bank zonder verder iets te vragen. Dat was zo fijn aan Beer, hen begreep dat niet alles beter wordt door er eindeloos over te zeuren. Met mijn ogen dicht luisterde ik naar hun stem: brommerig, daar kwam de naam Beer vandaan. Trots wees hen me drie donkere baardharen aan die op hun kin prijkten, de hormonen deden eindelijk hun werk. Hen vertelde me dat Richard voor de tweede keer dit jaar bezopen het kanaal in was gefietst, dat Farid zich afvroeg of je ook emotioneel vreemd kon gaan en dat Susan een goede recensie had gekregen en sindsdien nergens anders meer over praatte. Ze deden me bijzonder weinig, die verhalen. Ze voelden ver weg, speelden zich af in een wereld waar ik geen onderdeel meer van uitmaakte. Voor Beer opstond, keek hen me aan en vroeg voorzichtig of ik niet weer eens mee uitging, zoals vroeger. Iedereen mist je, zei Beer. Maar daar geloofde ik geen woord van.

Weet je waarom je duizelig wordt als je een foto op z’n kop bekijkt? Omdat je brein koortsachtig probeert het beeld om te draaien. Het kan maar niet accepteren dat er zich een andere realiteit aandient, een nieuwe logica, vreemde vormen en omtrekken. Daarom doen je ogen zeer. Daarom verlies je telkens je evenwicht. Het is niet het op-zijn-kop dat duizelig maakt, maar dat achterlijke, koppige brein van mij dat alles naar het oude wil.

Niets van wat ik denk dat gaat vallen, valt ooit. De bank waar een kuil in de vorm van mijn lichaam in zit niet. De rest van mijn bij elkaar geraapte meubelstukken niet. De koffiemokken maken zich niet los van tafel, de pannen denderen niet met kokendhete olie richting het plafond. De nieuwslezers, talkshowhosts en tafelgasten vallen nooit het frame uit. In de gang trek ik mijn sneakers aan, ook die liggen nog op dezelfde plek. Ik draai de sleutel om in het slot en met een luid gekraak valt de deur open. Zelfs de scharnieren zijn verbaasd over mijn daadkracht. De lantaarnpalen in de buitenwijk zijn niet gevallen, de fietsers en auto’s niet van het natte wegdek gerukt. De daken liggen nog koest op de huizen, geen eigenwijze dakpan wringt zich los. De bomen hebben hun wortels nog steeds diep in de aarde. Het water in de sloot is een zwarte spiegel. Voor mijn voeten snelt een rat het struikgewas in en de mensen op straat lopen alsmaar. Ze zijn inderdaad aan de aarde vastgekluisterd.

Ik loop voorzichtiger nu, kleine passen, voeten niet te hoog optillen. Rennen durf ik niet meer, laat staan springen of huppelen. Meestal gaat het, maar soms moet ik iets vastpakken: een bankje, een paal, een muur, een heg of boomstam. Eén keer greep ik per ongeluk de arm van een vreemde. Geschrokken week de vrouw achteruit en drukte haar tas steviger tegen zich aan. Als mensen dachten dat ik blind was, staken ze misschien vanzelf een arm naar me uit. Nu denken ze hoogstens dat ik gestoord of stomdronken ben; wankelen heeft een slechte reputatie. Wanneer ik het perron oploop, rijdt de metro net het station binnen. Ik neem plaats bij het raam, zet mijn zonnebril op en sluit met een zucht mijn ogen.

De kroeg ligt weggestopt in een zijsteeg. Tegen de muren staan aftandse fietsen en uitpuilende afvalcontainers. Ze staan buiten op me te wachten. Richard kijkt nu al scheef uit zijn ogen. Hij neemt de sigaret uit zijn mond, noemt me ‘darling’ en kust me op mijn wang. Hij ruikt zwaar naar aftershave en zoet naar alcohol. Beer heeft rode wangen en fluistert dat hen zo blij is dat ik gekomen ben, Farid knipoogt naar me en heft zijn glas. Susan slaat me net te hard op mijn schouder, zoals alleen een bepaald soort lesbo me begroet.

Aan de andere kant van de stamkroeg is een uitsmijter, een aardige vent die vroeger aan bodybuilden deed, lomp tegen een schouder gebotst. Verwonderd kijk ik toe hoe de schouder met het rode spaghettibandje geen centimeter van zijn plek wijkt. Zonder te weten aan wie die toebehoort, weet ik dat het de juiste is. Normaal gesproken zou ik misschien voor iemands ogen zijn gegaan, of de manier waarop ze zichzelf de ruimte in draagt – ik bedoel het niet verkeerd, maar meestal val ik voor vrouwen die iets slooms hebben. Nu boeit het me eerlijk gezegd niets meer. Ik zoek alleen nog maar naar iemand die stevig staat.

Ik laat Beer, die inmiddels wilde armbewegingen maakt, achter en baan me een weg door de volle ruimte. De stroboscopen, de bas en de zure zweetlucht die mijn neusgaten binnendringt, maken me nog misselijker dan ik al was en met iedere stap plenst er bier over mijn shirt. Bij de bar wurm ik me tussen een paar gasten door en bestel twee shots tequila. Als ik me omdraai staat ze vlak achter me. Ook zonder plateauzolen zou ze boven me uittorenen. Haar rode top glinstert en op dat moment komt haar gezicht me voor als het vreemdste, meest schitterende ding ter wereld. Ik reik haar het shotje aan en zeg: ‘Voor de onwankelbaarste vrouw van de avond.’ Zij houdt haar hoofd schuin, knijpt haar ogen even dicht, tikt dan het shotglas tegen het mijne en slaat het achterover. De handen die zich naar haar uitstrekken, kunnen onmogelijk die van mij zijn.

‘We gaan naar jouw huis,’ zegt Plateauzool stellig. We roken een sigaret buiten het overvolle café. Het went niet: rook die naar beneden kringelt. Beer en Richard liggen ergens onderuitgezakt op een bank, Farid en Susan heb ik al uren niet gezien. Zo nu en dan zwaait de deur open en stort er een golf muziek over ons heen. Ik voel haar hete adem in mijn oor als Plateauzool giechelend zegt dat haar vriend namelijk in háár bed ligt te pitten. Kennelijk is mijn morele evenwichtsorgaan ook in de war, want het interesseert me werkelijk geen hol als ze met mij vreemd zou gaan. We houden een taxi aan en stoïcijns mompel ik mijn adres tegen de taxichauffeur. Please, ik wil alleen maar voor even opgaan in een wereld die niet ondersteboven is, die niet wankelt of scharniert of tegenstribbelt, maar gewoon zwart, traag en zoet is als de binnenkant van een rijpe kers.

Door de voordeur stappen we mijn bedompte studio in en struikelen meteen over mijn slippers. Haar handen glibberen als hongerige tongen over mijn lijf. Ik pak haar polsen en vraag of ze gewoon even op me wil liggen. Niets van wat ik doe klopt nog. Ze kijkt er een beetje van op, zie ik, maar sputtert niet tegen. Ik zet drie passen naar achteren en ga plat op mijn rug liggen. Het voelt goed, hoe mijn lichaam door haar gewicht het matras in wordt geduwd. Na een paar minuten rolt ze van me af en valt met haar mond wijd open in slaap. Ze snurkt zachtjes. Ik heb me altijd verwonderd over mensen die zich zo bloot, haast zonder verweer, aan de wereld over durven geven. Voorzichtig sla ik het dekbed achterover en kruip uit bed.

Als kind was het een eitje. In rijen stonden mijn klasgenootjes en ik in handstand op het schoolplein. Eerst zwaaide de eerste haar benen op tegen de bakstenen muren en spreidde ze zo ver mogelijk. De volgende plaatste haar handen vlak daarachter, vormde met haar benen een iets smallere v. Zo maakten we rijen van wel vijf dik. De voeten van de laatste raakten de muur niet eens. Als je een van de middelste kinderen was, voelde je om je heen de zwaar ademende, vol bloed stromende torso’s van de anderen: een veelarmig monster dat op handen liep.

Drie keer moet ik mijn benen nu opzwaaien, voor ze met een klap tegen de badkamerdeur belanden. Plateauzool snurkt rustig verder. Ik knipper een paar keer met mijn ogen. De stoffige vloer strekt zich voor me uit. De pollepels bungelen weer braaf naar beneden, de bloemen in de vaas steken kaarsrecht omhoog, de stoelen zijn gewoon weer stoelen, in de bank kun je diep wegzakken. Alles staat weer overeind, ja, maar minder vreemd wordt het er niet van. Wat had ik dan verwacht? Ik doe mijn ogen weer dicht en slik. Mijn adem jaagt door mijn borst en ik heb een droge smaak in mijn bek, mijn kop klapt haast uit elkaar. Ik kijk naar het klokje op tafel. Twee minuten. Ik adem diep in door mijn neus. Twee-en-een-halve-minuut. Mijn armen beginnen gevaarlijk te buigen. Twee-minuten-en-vijf-en-dertig-seconden. Zesendertig. Ieder moment kan mijn hoofd tegen de grond knallen. Ik duw mezelf van de muur af en laat me op mijn knieën zakken.

Met lede ogen zie ik aan hoe het water nog steeds in de verkeerde richting uit de kraan stroomt. Ik open het keukenkastje om een glas te pakken, maar het glipt door mijn vingers en valt tegen de grond aan diggelen. Ik schrik. Zonder te weten wat me bezielt, pak ik het volgende glas uit de kast en laat het min of meer expres uit mijn handen glippen. Met een klang of een pets of een rinkel valt het moeiteloos aan scherven. Het volgende glas gooi ik een beetje, voor meer effect. Steeds verwacht ik dat de scherven zichzelf bijeen zullen vegen en weer als een geheel terug in mijn hand zullen landen, maar de tijd heeft zich in tegenstelling tot de ruimte niet omgekeerd. Eerst gaan moeiteloos alle glazen eraan. Vanuit het bed in de hoek van de kamer hoor ik Plateauzool ononderbroken verder snurken. Dan volgen mijn koffiemokken en schotels, het oude servies van mijn grootmoeder. Je zou denken dat het ernaar uitgekeken heeft, zo gretig breekt het porselein. Buiten begint het te regenen. Door de kieren in de gordijnen zie ik de druppels gestaag uit de grijze hemel naar boven druipen. Ik dender een hele stapel borden in één keer tegen de vloer kapot. En dan voel ik het. Hoe de zolen van mijn voeten loskomen van de ondergrond tot ik een paar centimeter erboven zweef. Eindelijk, denk ik. Slaapdronken vraagt Plateauzool wat er aan de hand is. Ik pak het laatste bord uit de kast en laat het uit mijn handen glijden, waarna het met een prachtig geklingel kapot valt. Ik glimlach. ‘Niets,’ zeg ik, terwijl ik langzaam richting het plafond zweef. Er is helemaal niets aan de hand.


Dit verhaal is een voorpublicatie van De splitsingen, het chapbook van Steff Geelen. Het is op de website van Wintertuin vooruit te bestellen en zal verschijnen op 10 november 2023.

Over de auteur

Steff Geelen (1995) is schrijver en maker met een achtergrond in sociologie. Hen schrijft proza, poëzie, essays en theater over personages die hun eigen logica erop nahouden. Daarnaast maakt hen interdisciplinair werk en performances en duikt graag de archieven in. Steff zit in een ontwikkeltraject van Wintertuin, waar in november 2023 hun chapbook De splitsingen verschijnt.

Over de illustrator

Carlyn Westerink (1995) is zelfstandig illustrator, gevestigd te Amsterdam. Ze werkt met grafiet en/of kleurpotlood waaruit dromerige voorstellingen ontstaan. Haar belangrijkste inspiratiebron komt voort uit de diepe verbinding die ze voelt met de natuur en de tijdgeest waarin ze leeft. Haar werk manifesteert zich autonoom evenals in opdracht.

Lees meer van

De Duellist: poëzie van Steff Geelen

Door Steff Geelen

Ik houd van u, OK boomer Ik vraag al mijn vriendenhun taal voor mij te ontmaskerenmaar niet aan uu bespaar ik de kolossaleondergang van het ongemak. Non-binair zijnis leuk voor in mijn vrije tijd. Ik leg mijn handenals kommetjes om mijn borstenen zeg toe maar, huil maarze zeggen me niets. In het mannentoilet kijken mannendie […]

Lees meer uit de categorie kort verhaal

De hond

Door Wiebe Brouwer

Als mijn auto eindelijk bij mijn bejaarde moeder op de oprijlaan staat, loop ik meteen naar haar voordeur. Ze klonk door de telefoon flink in paniek, maar ook al heb ik een sleutel, toch druk ik eerst op de bel. ‘Jij!’ Blijkbaar stond ze me op te wachten, want ze doet meteen open. Haar ogen […]

ontwerp: Artur Schmal Studio / ontwikkeling WordPress: Daniël Philipsen