kort verhaal

Verwelkte aarde

Door: Jef Byl
Beeld: Sterre Kranenburg

26 november 2024

De aarde waarin de rozenstruiken geplant stonden deed me enorm denken aan je handen. Op ellebogen en knieën probeerde ik er met een schopje het onkruid en de stenen uit te pulken, maar de grond wilde zich op geen enkele manier laten kneden. 

Zoals je me had opgedragen, vulde ik iedere gieter die ik in de tuin kon vinden, elf in totaal, samen goed voor zo’n vijfennegentig liter. Ik vulde ze telkens tot aan de rand, zodat je me niet kon zeggen dat ik maar half werk geleverd had. 

Elf gieters in elf verschillende vormen en kleuren. ‘Eentje voor iedere gelegenheid’, grapte je wel eens. Gek hoe je bij het tuinieren bijna een gevoel voor humor kweekte. Sommige waren log en zwaar, het water spuwde in een stortvloed uit de spuit. Andere waren smal en licht, met een sproeikop zodat het water zachtjes over de planten regende. Dat laatste paar was bestemd voor de kruiden, zei je. De munt, de tijm, de rozemarijn en salie. Ik moest ze van je aan de wortels wateren, maar kon het me niet verhelpen om ook wat over de bladeren te gieten, zodat het aroma vrijkwam. De geur van tijm bracht me terug naar de zonovergoten vakanties in Duitsland, toen papa er nog bij was. Ik wil geloven dat de geur jou vroeger hetzelfde deed, hem voor een tel bij je terugbracht. 

Eén hele gieter ging naar de vlinderstruik, waar je zo goed voor zorgde, ook al heb je die nooit mooi gevonden. De moerbei kreeg niets. Die wortels zouden volgens jou al diep genoeg moeten reiken. De stokrozen, de papyrus en de kleine vijgenboom kregen elk een aantal liters, maar dat mocht pas wanneer ze niet meer in de volle zon stonden. Ook hier was je tenenkrommend nadrukkelijk over. 

Bij de vijfde gieter begon ik je alweer te verwensen, twee  gieters eerder dan gisteren. Al zes dagen nu deed ik hetzelfde werk. Ongelooflijk hoeveel ellende tachtig vierkante meter stadstuin je kan bezorgen. Het loof puilde langs alle kanten over de omheining als een cake die boven de randen van de bakvorm rijst. Binnenkort zou ik je gieters moeten inruilen voor een hark en stel snoeischaren. Ik stroopte de mouwen van mijn hemd alvast wat verder op, en stak mijn haren in een wilde dot. Te wild, hoorde ik je al zeggen, ik liep erbij als een slons. Je wiekte ons altijd veel korter dan je planten. 

Aan de voet van de wilde wingerd vond ik kleine stukjes van ons terug in de aarde. Ze vulden mijn neus en kropen diep, diep onder mijn nagels. De wingerd leek het niet goed te doen, ook al kreeg die exact de juiste hoeveelheid water.

Terwijl ik de doorns uit mijn voorarmen pulkte en de spinnenwebben uit mijn haren, dacht ik na over de letters die de woorden ‘woekeren’ en ‘verwelken’ met elkaar gemeen hebben.

Met een emmertje vol vette slakken en twee vochtige plekken rond mijn knieën kroop ik recht van de grond om een frisse neus te halen. Het was bewolkt, zag ik, en de lucht geurde naar regen. Niet voor de eerste keer die dag vroeg ik me af waarom ik al dit sleurwerk deed wanneer de wolken het zo dadelijk voor me zouden doen. Omdat je me dat gezegd had, uiteraard. Gezegd, niet gevraagd. Niet voor de eerste keer die dag vloekte ik op je, maar zachtjes, alsof ik bang was dat je me zou horen. Op mezelf en een handvol bijen na was de tuin verlaten. Het huis ook.

Pas wanneer ik de laatste planten gewaterd had, was het mijn beurt. Hoe ik net als jij thee kon zetten, had je me dan weer niet verteld. Het bruine mengsel in mijn tas had meer weg van koffie dan iets anders, en proefde vreselijk bitter. Tussen de kleine slieren damp die opstegen uit de mok ging ik op zoek naar oude bekenden – vriendinnen, liefjes, klasgenoten – maar uiteindelijk wilde er maar één gezicht aan me verschijnen. 

Toen ik een volgende slok nam, voelde ik het weer komen. Een koude wind uit de put in mijn borst, een netelig gevoel in beide ooghoeken. Op dat punt had ik de energie niet meer om me tegen zulke uitspattingen te verzetten. De tuin hield bedeesd haar adem in terwijl ik zacht begon te huilen. Uit de manier waarop was duidelijk dat ik het niet gewend was. Mijn rug kromde zich in een vreemde hoek en mijn lippen verfrommelden als papier-maché. Moest je hier zijn, had je vast met je ogen gerold, me gezegd dat ik me niet zo moest aanstellen. De stortvloed aan tranen trok roze lijnen door het vuil op mijn gezicht. Ik kreeg de slok thee gewoonweg niet doorgeslikt, zo verkeerd proefde het. Het bruine mengsel gutste van tussen mijn lippen, en waterde de aarde tussen de zonnebloemen.  

II  

Buitenhuis was het nog volop zomer, maar op je slaapkamer was het al herfst geworden. De fotokaders en schilderwerkjes lagen als gevallen bladeren opgehoopt in de hoeken en al je kleurrijke kussens, kaarsen en dekentjes zaten opgeborgen in bruine kartonnen dozen.  

Je gelakte schoenen, waar het nooit de juiste gelegenheid voor was, wikkelde ik zorgvuldig in dun opbergpapier, voor ik ze samen met je leren riemen en handschoenen wegstak. Het lint dat je steeds droeg in je haren, sorteerde ik per kleur, van rood naar roze naar blauw. Dat had je me niet gevraagd, maar uit voorzorg deed ik het toch. Op je bed maakte ik een aparte stapel voor de muf geurende zeepblokken die je tussen je lakens en sokken stak, met het voornemen om ze in mijn kleerkast thuis een plaats te geven.  

Ik hoorde de regen voor ik hem zag. Dikke druppels trommelden op de dakpannen en het raam boven je bed. Je koos ervoor om van de zolder je slaapkamer te maken, ook al stonden er op de eerste verdieping twee ruime kamers leeg. Ik denk dat je dit deed omdat er zo, behalve het dak, niets boven je hoofd hing. Ik herinner me dat je zelfs op de koudste winternachten met het dakraam wijd open sliep. Soms zat er vorst op het raamkozijn wanneer ik je ‘s ochtends vroeg kwam wakker maken.  

Hoe hard ik ook mijn best deed, je jurkjes wilden zich niet laten plooien. Er mochten geen kreuken in zitten, dat had je me nooit vergeven. Ik begreep hoeveel je ervan hield om ze te dragen, net zoals ik begreep hoeveel pijn het je deed dat je dit niet meer kon. Naar het einde toe bleef er gewoon niet genoeg meer van je over om ze aan op te hangen.  

Na de kleedjes kwamen de tuinbroeken en broekkousen, kwamen de geur van perencake en de goudgele gloed van je leeslamp, gevolgd door de herinnering aan de dagen dat je me nog op school kwam ophalen en ik je mocht vertellen over mijn dag. Deze wikkelde ik zorgvuldig in bubbeltjesplastic voor ik ze in de doos stak. Ze waren immers zo breekbaar. De dingen tussen ons die onuitgesproken bleven, stonden al een lange tijd aan de voordeur verzameld, klaar om weg te gooien maar te zwaar om in één keer naar mijn auto te dragen. 

In de late namiddag, de zon weer door de wolken gebroken, je slaapkamer badend in goudgeel licht, begon ik te spelen met de gedachte om in de tuin een groot, groot vuur te maken met alle dozen die ik zonet gevuld had, om alle planten waar je zo goed voor zorgde met wortel en al uit de grond te trekken, ze aan stukken te scheuren en tussen de vlammen te gooien, om er nadien zelf mee op te springen, me een laatste keer aan je te warmen.  

Terwijl ik je veelkleurige verzameling fijne garen opborg, belde ik Loes op. Het duurde even voor de beltoon overging, en het duurde nog langer voor dat hatelijke voicemailbericht klonk. Met opeengeklemde tanden sprak ik een zoveelste boodschap in.  

Waar ben je? vroeg ik haar eerst. Het was de vraag die me al sinds de begrafenis bezighield. Het leek wel alsof ze die dag samen met jou in rook was opgegaan.  

Wanneer kom je nou eindelijk naar huis? vroeg ik dan. Moet ik dit echt helemaal alleen doen? Ze was ook jouw moeder, of was je dat vergeten?  

Van zodra ik het gezegd had, begon ik van mezelf te gruwelen. Preken geven was altijd jouw ding, en preken krijgen het mijne.  

Hierna leek alles gezegd, of toch alles wat er op dat moment toe deed, maar deze voicemail was het langste dat ik tegen haar gesproken had in dagen. Ik probeerde me nog wat te bedenken om haar te vertellen, maar op de ditjes en datjes over het huis en de tuin na had ik niets dan verwijten voor haar. Hoe we onze hele kindertijd lang twee handen op één buik waren maar ze nu niet eens mijn telefoontjes opnam, hoe ze me op de begrafenis had verteld dat ze er voor me zou zijn maar nu niets minder waar bleek, hoe ik dan wel degene mocht zijn die de planten waterde en het huis op orde bracht, maar zij altijd jouw favoriet zou blijven.  

Bel me terug, zei ik tot slot, waarna ik aflegde.  

Bij het leegmaken van je lade met sjaals deed ik de ontdekking. Weggestoken in oud kerstpapier vond ik een klein pakje sigaretten. Er ontbraken zeker acht stuks, en er zat een felroze aansteker bij.  

Op een rare manier bood het me troost, dat je rookte, al had ik het graag geweten toen je er nog was. Misschien had het me kunnen geruststellen om te weten dat je niet perfect was. Niet enkel onze moeder, maar ook een mens. Misschien hadden we dan wel door dezelfde deur gepast.  

Het deed me afvragen wat je nog meer voor me verborgen hield. Met hernieuwde energie ging ik verder met inpakken, vastberaden om niet te stoppen voor ik kraslotjes of seksspeeltjes gevonden had.  

III  

’s Avonds laat zat ik in de tuin en rookte één van je sigaretten. Ze stegen me snel naar het hoofd en de smaak viel tegen. Na de eerste stak ik meteen een tweede op. Tussen het kuchen en hoesten door dronk ik van de goedkope schuimwijn die je steeds kocht. Het was het laatste wat ik in huis te drinken vond. ‘Chateau Migraine’, noemde papa het steeds. De hoofdpijn leek je nooit af te schrikken, die kreeg je vast al genoeg van ons.  

De rest van je sigaret rookte ik op in één trek, zoals ik me inbeeldde dat jij dat ook deed, waarna ik de bloempot die dienst deed als assenbak misselijk van me afschoof.  

Ergens tussen mijn derde en vierde glas schuimwijn door was het nacht geworden. In het donker had de tuin al zijn vorm verloren, geen cake meer maar een grauwgrijze massa, zachtjes deinend in de wind. Tussen de schimmige vormen dacht ik jouw silhouet te herkennen, iets tenger en onbewogen onder de moerbei. Je leek met je rug van me weggedraaid, voor je uit starend.  

Een deel van me wilde naar je roepen, wilde naar je toe gaan, je bij je schouders vastgrijpen en eens goed door elkaar rammelen. Er was nog zoveel dat ik je had willen zeggen, of eerder vragen, nog zoveel dat ik je had willen verwijten. Wanneer ik aan al deze dingen dacht, werd mijn hoofd meteen zwaar. Of niet zwaar maar vol.  

De vragen en verwijten dreven er rond in een soep van schuimwijn en sigarettenrook, bonkten tegen de wanden van mijn schedel en eisten erom uitgesproken te worden.  

Het bleek een te groot gewicht voor mijn nek om alleen te dragen, en ik moest mijn hoofd te rusten leggen in mijn handen. Met mijn vingers ging ik op zoek naar de randen van mijn gezicht, naar de afgronden. De geur van sigarettenrook verdoezelde de ziekenhuislucht die nog steeds aan mijn handen kleefde.  

Zo maakte ik met de palmen van mijn handen een schoot zoals jij me die lang geleden gegeven had, een plek waar ik geborgen was, waar niets of niemand me kon deren. Met mijn gezicht in mijn handen geduwd was ik blind voor het licht dat aanging in de keuken en doof voor de open en dichtslaande achterdeur. Ik merkte pas dat ze het terras op was gelopen toen ze al naast me stond.  

Daar zit je dus, zei Loes.  

Ik schrok me rot en viel met een zware smak uit je schoot. Jéézus, wat laat je me schrikken. 

Daarop zei ze niets. Ze wandelde zwijgzaam tot aan de rand van het terras en bleef er rond zich staan kijken op een manier die mijn teennagels omhoog deed krullen. Ik keek haar op en neer, en huiverde. Loes leek zo mogelijk nog harder op jou dan ik. Ik weet niet of ik hier boos of blij om was. Net zoals jij liep ze erbij alsof ze ten alle tijden thuiskwam van een herfstwandeling. Ze droeg een sjaal en regenjas, en had modderige wandelschoenen aan.  

‘Waar heb jij gezeten?’ vroeg ik haar.  

‘Ik heb een tijdje bij Mitte gelogeerd,’ zei ze met haar handen diep in haar zaken gestoken. Ze sprak alsof ze me helemaal niets verschuldigd was, alsof de wereld bij jouw dood niet terstond ten einde was gekomen en ze me hier niet moederziel alleen had achtergelaten. De stilte lengde. Ergens in de verte blafte een hond. De tweeënhalve meter afstand tussen Loes en mij had evenzeer de lengte tussen de aarde en de maan kunnen zijn. Op dat moment kon ik me niets bedenken wat het ooit nog goed zou maken tussen ons. ‘Zit je nou te roken?’ vroeg Loes dan, met haar blik op het pakje sigaretten dat voor me lag. Ze schudde haar hoofd en grijnsde.  

‘Dat moest mam eens weten.’ 

Mijn gelach was twee straten verder vast nog hoorbaar. Loes keek me aan alsof ik gek was, maar lachte desondanks mee. Heel even vergat ik wat schaamte was en lachte luid en diep en breed, tot mijn hele lichaam begon te schokken en beven, tot mijn zicht vertroebelde. Loes leek te begrijpen wat er aan de hand was voor ik het zelf doorhad. Pas wanneer ik haar armen om mijn schouders voelde, besefte ik dat ik was beginnen huilen.  

Ze zei niets, drukte haar wang tegen de mijne, nam wat van mijn tranen voor haar rekening. Haar haren roken warm, naar confituur vers uit de ketel, en kriebelden me aan mijn neus.  

Een diepe zucht wind blies langs ons heen en bracht de tuin voor een tel tot leven. De bomen, bloemen en struiken haalden hun adem op en schudden de laatste regendruppels van zich af.  

Over de auteur

Jef Byl is een Leuvense schrijver en stand-upcomedian. Tijdens zijn schrijversopleiding aan het RITCS kreeg hij de schrijverskriebel voor het eerst te pakken, en tijdens zijn latere opleiding als leerkracht Nederlands herontdekte hij zijn liefde voor de Nederlandse taal.

Over de illustrator

Sterre Kranenburg verkent in haar werk de kern van het mens-zijn, met thema’s als gezondheid, emoties, kwetsbaarheid en liefde. Ze haalt inspiratie uit de natuur en nodigt kijkers via haar illustraties uit om met nieuwe ogen te kijken en zich te verwonderen over kleine dingen.

Lees meer uit de categorie kort verhaal

De Toerist: Vaderwond

Door Alice Boudry

‘En wat houdt je nu zoal bezig?’ De vraag struikelt over zijn lippen. Ik schraap het aardbeienijs met spikkels van de rand van het kartonnen potje. Waar hou ik me zoal mee bezig? Toen de bel vorige week het einde van mijn middelbareschoolcarrière en het begin van ‘het echte leven’ inluidde, heb ik mezelf voorgenomen […]

ontwerp: Artur Schmal Studio / ontwikkeling WordPress: Daniël Philipsen