Roeimaatjes
Door: Sebastiaan Samson
Beeld: Joost van der Spek
20 mei 2025
Natuurlijk had ik me niet in een wc-hokje van de club afgetrokken als me op dat moment duidelijk was geweest hoe mijn overwinning en mijn aanstaande topsportcarrière tot stand waren gekomen, maar iedereen feliciteerde me en de meisjes klopten op mijn bovenbenen en dan moet je wat.
Geen felicitaties van Rudolf. Hij was nergens te bekennen.
Er is altijd een begin. Bij mij waren het voeten tegen mijn rug, net toen ik door mijn wateropstopping in de tunnelglijbaan wereldheerschappij bereikte. Mijn eenmansblokkade brak, de voetenjongen en ik eindigden samen in het zwembad.
Rommelige plons.
De juffrouw op school zei dat een echte dubbelganger vinden onmogelijk was, dus werden Rudolf en ik beste vrienden. Ik kwam na die duik hoestend boven water, zag hem, zag mezelf, ik kon niet kiezen tussen verbaasd kijken en op mijn hoede zijn. Ik besloot dreigend te knarsetanden naar het eigen spiegelbeeld, maar met zoveel gelijkenis viel een gevecht niet overtuigend te winnen. Ten slotte schaterlachten we samen alsof van iets anders dan vriendschap ooit sprake kon zijn.
‘Tweelingbroers,’ zeiden de mensen op de toon waarmee ze wijzen naar olifanten in de dierentuin, negerend dat mijn haar donkerbruin was en dat van hem felblond.
Rudolfs moeder liet voor zijn tiende verjaardag in de beide kleuren een tweetal pruiken maken. ‘Nu kunnen jullie in elkaar veranderen.’
Op school trapten Bart, David en Jorrit erin, net als meester Jan, maar ja die geloofde alles wat je zei. Mijn ouders niet; daarom zijn het je ouders.
En er waren verschillen. Ik had bij topografie alle steden goed en Rudolf niet, ik kon borstcrawl zonder het hoofd boven water te houden en bij dat wedstrijdje ver-plassen kwam ik zelfs tot de achterste struik. Een buurman betrapte ons op volle straalsterkte. Het was die van nummer elf, die van wie mijn vader zei dat hij met scheurkalenderwijsheden strooide.
‘Vooringenomenheid? Welnee, je kiest voor vrienden die op je lijken domweg om te bewijzen dat je beter dan ze bent.’ De kerel inspecteerde zijn nagels. ‘Een mannenvriendschap zonder bewijsdrang is een liefdesverhouding, en zelfs een homoseksuele relatie kan waarschijnlijk niet zonder competitie.’
Maar dat begrepen we niet en we moesten lachen want hij zei “homo”.
***
Rudolfs stem sloeg over, als eerste. Geluid van een doekje op een ingezeepte glasplaat; daarna steeds vaker doekjes op steeds meer glasplaten. Alles veranderde. Rivaliteit voel je pas als je achteropraakt. Het ging natuurlijk niet om cijfers. Cijfers waren stom. Wie mooie rapporten nastreefde kon net zo goed een brilsmurf worden of van die witte ballenknijpers dragen of niet meegaan naar de snackbar omdat je thuis boterhammen moest eten.
Borstcrawl bleek het onbelangrijkste ter wereld en ondertussen viel ik stil als we met meisjes praatten terwijl Rudolf wijdbeens stoere verhalen voor ze oplepelde. Zijn overgrootvader hád helemaal niet in Indonesië gevochten.
Ver-plassen deden we niet meer, maar ik wist zeker dat ook hier de nederlaag op de loer lag.
De lange benen van de meisjes bij het fietsenhok, daar keek ik naar, pas erna zag ik hun granieten voorspoed, en vervolgens die ene waarbij de benen helemaal niet lang waren, hooguit dik. Je snapte dat zij een vijandig front zou treffen als ze ooit haar mond opentrok tegen die zwaantjes, zoals ecologisch-progressieve mensen hoog opgeven van hun Somalische buren totdat die een keer besluiten er een eigen mening op na te houden.
Zelf weigerde ik een liefdadigheidscasus van Rudolf te worden. Zonder strijd geen respect. Een dubbelganger was geen vadsig aanhangsel en ook geen asielzoekende buurtbewoner en laatst in het bos toen ik hoognodig zeiken moest overbrugde ik trouwens meters.
Die pruik ging de deur uit.
Later keek ik af van de meisjes met sjaaltjes op school die allemaal Hannah of Eline heetten dat je zonder een overdosis intelligentie goede cijfers kon halen, zolang je een keurig handschrift had, je aantekeningen ordende en geïnteresseerd deed richting de leraren.
Rudolfs schriften stonden vol hanenpoten. Het maakte niet uit. Zijn resultaten leidden dat zondagskind naar een technische studie. Ik wilde hetzelfde en faalde. Bij Rudolf in de collegezaal zaten geen studentes met sjaaltjes, wel Roemenen met blockchainfantasieën en ondergewicht.
Nou ja, zo’n slechte studie was geschiedenis niet. Rudolfs woorden.
Verliezen is hard, maar medelijden betekent niet kunnen verliezen omdat je niet deelneemt. Medelijden betekent zijwieltjes.
***
We waren samen op stap. We wisten dat vrouwen het interessant vonden dat we hetzelfde uiterlijk hadden.
‘Ik word ingenieur,’ zei Rudolf tegen een meisje, terwijl ik eigenlijk met haar in gesprek was.
Ze heette Jolijn. Ze had prachtige benen.
Ik bekeek mijn vriend. Hij glunderde. Ik niet.
Jolijn met haar mooie benen had een vriendin bij zich. Zij zag er heel anders uit, meer zoals die ene destijds bij het fietsenhok. Ze zei steeds giechelend dat we net tweelingbroers leken. Ze zei het toen Rudolf en zijn verovering de zaak verlieten. Daarna zei ze het net zo lang tegen mij totdat ik met haar wegging.
Iemand vertelde me laatst dat de universiteit de plek is waar bezorgdheid omslaat in bankseks of afgunst. Het meisje op mijn bank spreidde wel enthousiasme maar geen vaardigheden tentoon, ook niet nadat we onze bezigheden naar mijn bed verplaatsten.
Ik wilde er de volgende dag tegen Rudolf niet veel over kwijt.
‘Viel toch best mee,’ zei hij, zoals je een kalende kerel verzekert dat er niets mankeert aan zijn haarlijn.
Daarna stelde hij voor samen bij een roeiclub te gaan, want Jolijn had gezegd dat ze van roeiende jongens hield.
***
Vergeleken bij de eerste poging in een roeiboot moest de hel het paradijs zijn. De bewegingen leken onmogelijk, je riem werd om de haal door het water uit je handen gerukt en stoppen was geen optie, omdat de anderen in de boot doorroeiden zonder je een pauze te gunnen. Ontsnappen ging niet, je zat op de rivier.
Meestal regende het. Soms had je hagel.
Ik lette scherp op mijn blonde dubbelganger. Dat gevoel wanneer de coach hem tijdens de training tweemaal vermanend toesprak en mij een complimentje gaf. Dat gevoel als het tegenovergestelde gebeurde.
Ik zag graag dat zijn halen krachtig waren en die van mij krachtiger. Zo schenen de meeste studenten trouwens te redeneren. Studenten willen niets liever dan hetzelfde doen als andere studenten, alleen dan beter. Maar het was ook mogelijk dat dit laatste enkel voor mij gold.
Ik vond dat ik er met mijn mannenbadpak, pet en witte sokken op een sektarische manier aantrekkelijk uitzag.
Ondertussen die commando’s alsof je in een legerpeloton zat, van het meisje dat ons stuurde.
‘Ronden over bakboord-na-nu.’
Vervolgens joeg ze haar boot met acht studenten opnieuw door de rivier. Geen van de jongens liet zich kennen. Je trapte voorbij de verzuring totdat je in een trance kwam. Je maakte jezelf wijs dat als je goed je best deed, ze achteraf met je naar bed ging.
***
Micro-overwinningen. Toen we de eerste keer in skiffs trainden, de messcherpe eenpersoonsbootjes waarin we ons hoopten te bekwamen, sloeg Rudolf binnen twee minuten om.
‘Viel toch best mee,’ zei ik terwijl hij mokkend en doorweekt zijn bootje inklom. Dat mislukte en hij eindigde nogmaals in het water.
Ons niveau steeg snel en dat betekende dat we nu vanaf de zijkant, slingerend op de fiets met een megafoon onze voor buitenstaanders onbegrijpelijke bevelen naar de boten schreeuwden.
‘Boeg, de inpik is onderdeel van de recovery.’
De goede roeisters bleken het knapste. Ze wilden pas met je neuken wanneer je net als zij met zo’n megafoon coaching mocht geven. We kwamen elke dag op de club. Jolijn was allang vergeten.

***
‘Jij en ik moeten professioneel aan de bak,’ zei Rudolf na een training op de ergometer. We waren vaker gepolst, deden mee aan veel wedstrijden en competities. Twee jaar eerder had ik niet durven dromen topsporter te worden.
‘Zijn we echt zo getalenteerd?’
De sportruimte stonk naar man. Op winteravonden verkozen we de ergometer; de weersomstandigheden waren slecht.
Naast ons trainde de jongen die heel sterk was en veel rughaar had en zo hard trapte dat zich op de grond een plas zweet vormde. Ik had altijd geleerd dat vrouwen niet van rughaar hielden, zelf was ik blij een gladde achterkant te hebben, maar de harige dierlijkheid van die gast oefende op roeidames een voor mij niet te verklaren aantrekkingskracht uit.
Je moest van goeden huize komen om te denken dat je professioneel roeier kon worden met zulke gorilla’s naast je, terwijl zij het puur voor de lol deden.
Rudolf haalde de hartslagmeter van zijn borstkas.
‘Talent is niet alleen de onophoudelijke verwondering over andermans gebrek eraan, het is ook de moed er gebruik van te maken.’
Hij had het vast uit een Amerikaanse podcast over motivatie of je doelen halen of zoiets.
***
Deelnemers in allerhande categorieën, hoopvolle verwachting in de lucht. Er was in de topploeg plek voor één nieuwe skiffeur, en de skiff was onze categorie. Vandaag besloten ze wie verder mocht.
De gast van de zweetplas en het rughaar liep rond zonder shirt maar kwam enkel om te kijken. Of om zich te laten bekijken.
Ik zou om tien uur aantreden, Rudolf enige tijd erna. Hij was chagrijnig. Hij had een hekel aan de chaos op deze dagen, wilde met me wisselen, ging eind van de ochtend nog ergens heen. Alsof deze kwalificatieronde niet duizendmaal belangrijker was dan waar hij straks ook nodig bleek.
En of ik in godsnaam niet wilde toezien op zijn race, dan zou hij dat andersom evenmin doen. Niet afgeleid raken door elkaars tijd; respect en ruimte en rust en zo nog meer gezenuw dat ik niet volgde maar waar ik welwillend tegenover stond.
‘Vergeet je pet en bril niet,’ zei hij.
Paternalisme. Ik zag heus wel dat de zon fel op het water glinsterde. Daarnaast droeg Rudolf zelf nooit een pet, hoogstens een zonneklep.
Ik keek niet naar zijn race, sprak met niemand, wilde niet weten welke tijden anderen roeiden. Mijn boot moest ik nog zoeken.
Een laatste kans. Won ik vandaag niet, dan restte me weinig anders dan het contact met mijn spiegelbeeld te verbreken. Hoorde je niet regelmatig dat mensen met brandwonden in het gezicht hun foto’s van vroeger weggooiden?
Ik vroeg me af of je een beste vriend mocht haten. Bij geschiedenis leerde ik dat studenten vroeger op leven en dood duelleerden. Deze race was ons duel. Rudolf moest kapot.
Waarom was mijn favoriete skiff er niet? Ik had me niet eens ingeschreven met dit rotbootje waarin mijn vriend meestal roeide.
Maar wie klaagt over bijzaken wint niets. En dus deed ik wat ik altijd deed, beter zelfs. Half, half, driekwart, heel, plaatsen, trappen, plaatsen, trappen. Het was windstil, ik bleef op koers, kon me volledig richten op mijn eigen krachten. Strak tuurde ik naar de horizon, maar onder me zag ik mijn gespierde benen de skiff door het water duwen.
Bij voetbal wist je al voor het fluitsignaal of je gewonnen had. Hier gleed je op een afgelegen plek de eindstreep over. Je moest naar de kant via een haag van bedrijvigheid. Drukte bij het vlot, boten werden uit het water gehaald, een coach riep iets over voetenbordinstellingen. De strijd lag eeuwen achter je voordat je eindelijk de details over je tijd hoorde.
Daarom roeide ik na de finish in afzondering weg, precies zoals Rudolf vaak deed. Ik sprong het water in, zwom wat rond, bracht de skiff nog niet terug, wilde niemand zien, niet nu al weten of mijn roes verbroken zou worden.
Rudolf was gevlogen toen ik bij het vlot aanmeerde. De rughaarjongen sloeg me vaderlijk op de schouder. Hij zei van alles. Zijn moed en zijn talent, veilig vanaf de wal. Ik zei niets.
Zo kwamen we tot mijn blijdschap over de uitslag en de felicitaties en eenmaal terug op de vereniging tot nou ja de wc.
Ik deed mijn ding, verliet het hokje en keek in een lens.
‘Alleen van jou vergeten een actiefoto op het water te maken,’ zei de fotograaf.
Ik herinnerde me bij de finish toch echt mijn uitgeputte zwaaibeweging richting een camera. Nu was er een clubhuisfoto met rode wangen.
***
Ik zit op zijn kamer, weken na onze krachtmeting. Ik heb hem al even niet gezien. Verwerking kost tijd, alle begrip daarvoor, maar hij schept er zichtbaar genoegen in me te feliciteren met een minzame glimlach.
Rudolf zegt dingen als: ‘Ik geef er de brui aan, dat infantiele gedoe in de boot.’
Zo’n klassieke ik-vond-het-sowieso-geen-leuk-spelletje. Hij vertelt dat hij bij een vermogensbeheerder aan de slag gaat, dat het tijd wordt om volwassen te worden, dat je met roeien niet eens genoeg middelen hebt om fatsoenlijk eten te kopen, dat het een onprofessionele sport is voor lakse adolescenten met frivole trekken.
(Onder de gordel: alsof hij zelf nooit klaagde over bebloede handen, stekende pijnen op alle plekken van zijn lichaam, januariochtenden net boven het vriespunt).
Hij wil je superioriteit in een pyrrusoverwinning veranderen, maar je hebt hem gecastreerd en enkel daarom kun je vrienden blijven, financiële baan of niet.
‘Oprechte felicitaties nogmaals, bruinharige tweelingbroer.’
Hij staat op en zegt dat hij pissen moet. Hij pakt iets uit een la, gooit het naar me toe.
‘Heb je de jouwe al die jaren bewaard?’
De bruine pruik blijkt in uitstekende staat. Mijn blonde evenknie loopt de kamer uit, weer voorzien van die onnavolgbare grijns, net de ouderlijke blik wanneer een kind met schunnige teksten thuiskomt en vraagt naar de betekenis.
De betekenis van die bruine haren. Ik knars met mijn tanden. Ik wankel.
De afstand tussen het observatiepunt en de racebaan. Op het laatste moment willen wisselen, tien uur, geen tien uur. Niet mogen kijken naar de ander. De verwarring over skiff en foto’s. Het aandringen op pet en bril; mijn bruine haren zijn vanaf de kant nauwelijks te zien geweest.
Ik kijk naar de pruik en ruik eraan. Geknars, of misschien bitter gegrinnik; de duistere grijns van Rudolf die zich ook op mijn gezicht nestelt.
Hebben we elkaars race geroeid?
Over de auteur
Sebastiaan Samson (1990) onderzoekt in veel van zijn verhalen de psychologie van mannelijkheid. Recent werden enkele bijdragen van hem opgenomen in bundels van Lezenswaardig, waaronder een scène uit de roman waaraan hij werkt. Sobere non-fictie schreef hij ook, zoals een boek over HRM bij Noordhoff. Hij studeerde geschiedenis en filosofie maar eindigde onverhoopt in het internationale bedrijfsleven.
Over de illustrator
Joost van der Spek (1997) is kunstenaar en illustrator uit Utrecht. Hij creëert kleurrijke, absurdistische werelden die tot leven komen via illustratie, 3D-technieken, muurschilderingen en tattoos. Zijn werk is expressief, multidisciplinair en geeft met humor en scherpte een eigenzinnig commentaar op de wereld om hem heen. Instagram: @kri.kras
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Beer
Door Pieter DriftBeer kende ik van haven tot god. Had Beer deze zin gelezen dan had hij me verbeterd, maar we leerden elkaar kennen in Antwerpen en ik verloor hem aan de kerk, dus het klopt wel. Tussendoor raakte hij verslaafd. Elk detail van zijn lichaam heb ik in mijn kop opgeslagen. Op zijn arm had hij […]